Les 03 - Tekstverbanden en tekststructuren

Tekstverbanden en -structuren
Leesvaardigheid in havo 4
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Tekstverbanden en -structuren
Leesvaardigheid in havo 4

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen 
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- welke tekstsoorten er zijn; 
- hoe we het lezen van een zakelijke tekst aanpakken; 
- wat tekstverbanden en tekststructuren zijn. 

Slide 2 - Tekstslide

Uiteenzetting en beschouwing
In een uiteenzetting wil de schrijver zijn leespubliek informeren. Dit doet hij door feiten en voorbeelden te geven. De lezer krijgt uitleg over hoe iets werkt of in elkaar zit

Bij een beschouwing is het schrijfdoel opiniëren. De schrijver wil een zo breed mogelijk beeld van het onderwerp schetsen. Hij belicht meerdere visies/verklaringen/oorzaken/voor- en nadelen.

Slide 3 - Tekstslide

Betoog
In een betoog wil de schrijver zijn leespubliek overtuigen of activeren. Dit doet hij door verschillende argumenten bij zijn standpunt te geven en deze te ondersteunen. Hiernaast kan hij tegenargumenten geven en deze vervolgens weerleggen of ontkrachten.

Slide 4 - Tekstslide

Leesstrategieën: top-down
Als je een tekst voor je krijgt, begin je met het top-down lezen hiervan. Dit houdt in dat je de titel, de inleiding en het slot leest en op basis hiervan een voorspelling doet over: 
- de tekstsoort en het schrijfdoel
- het onderwerp van de tekst; 
- de hoofdgedachte van de tekst; 
- de kenmerken die bij deze tekstsoort horen. 

Slide 5 - Tekstslide

We kijken naar de misdaadparadox
We lezen titel, inleiding en slot en doen voorspellingen over: 
- Onderwerp
- Tekstsoort
- Hoofdgedachte
- Kenmerken

Slide 6 - Tekstslide

Leesstrategieën: bottom-up
Vervolgens ga je de diepte in. Je leest de tekst helemaal. Hierbij onderstreep je de kernzinnen van de tekst; je omcirkelt de signaalwoorden en je zet functiewoorden in de kantlijn. 

Als je dit goed doet, dring je door tot de kern van de tekst en heb je al voordat je begint met het beantwoorden van de vragen veel kennis over het onderwerp. 

Slide 7 - Tekstslide

Tekstverbanden
Woorden, zinsgedeelten, zinnen, alinea's en groepjes alinea's hangen met elkaar samen. De manier waarop dit gebeurt wordt aangegeven met signaalwoorden die duiden op een tekstverband. 

We lopen samen even door de tekstverbanden en signaalwoorden op pagina 6 heen. 

Slide 8 - Tekstslide

Tekststructuren 
Mogelijke functies van de inleiding en de slotalinea van een tekst: 
Inleiding
Pakkend verhaal (anekdote); 
De aanleiding vermelden; 
Het onderwerp noemen;
Een samenvatting geven;
Het probleem noemen; 
Een centrale vraag stellen. 
Slotalinea
Een conclusie trekken; 
Een samenvatting geven; 
Advies geven; 
Een toekomstvisie geven

Uiteraard zijn er ook andere functie mogelijk; dit zijn veel voorkomende functies. 

Slide 9 - Tekstslide

Functies van tekstgedeelten
Binnen een tekst heeft de inhoud van verschillende alinea's een bepaalde functie. Deze kunnen we aangeven met een functiewoord.  

Deze functie vinden we door de alinea aandachtig door te lezen, de kernzin te onderstrepen en op zoek te gaan naar signaalwoorden; deze geven aan hoe de alinea zich verhoudt tot eerdere alinea's. 

Kies het functiewoord dat past bij de onderstrepingen en notitie. Op pagina 8 en 9 van de reader vind je een lijst met functiewoorden. 

Slide 10 - Tekstslide

Welke verschillende functies kwamen
ook alweer voor in een betoog?

Slide 11 - Woordweb

We lopen naar enkele alinea's door
We kijken naar: 
- kernzinnen; 
- signaalwoorden; 
- functiewoorden. 

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 3, 4 en 5
De tekst ‘De misdaadparadox’ kan onderverdeeld worden in zes delen. Deze achtereenvolgende delen kunnen voorzien worden van de volgende kopjes:
1 Stijging van gevoel van onveiligheid
2 Benadering van criminaliteit en veiligheid
3 Terugloop in criminaliteitscijfers
4 Nuancering van criminaliteitscijfers
5 Vraagtekens bij stijging jeugdcriminaliteit
6 Conclusie betreffende onveiligheidsgevoelens



3 Bij welke alinea begint deel 2?
4 Bij welke alinea begint deel 3?
5 Bij welke alinea begint deel 5? 

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 6
“De introductie van die enquête is symbolisch voor een verandering in het denken over criminaliteit.”

Formuleer de onderbouwing voor deze uitspraak
Baseer je antwoord op gegevens uit alinea 4
Gebruik maximaal 20 woorden

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 6
“De introductie van die enquête is symbolisch voor een verandering in het denken over criminaliteit.”

Formuleer de onderbouwing voor deze uitspraak
Baseer je antwoord op gegevens uit alinea 4
Gebruik maximaal 20 woorden

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 6
Verandering = situatie vroeger tegenover situatie nu!
Kijk in alinea 4 hoe het eerst was en hoe het nu is…

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 7
- In tekstfragment 1 wordt anders gesproken over de dader dan in alinea 4 van de tekst ‘De misdaadparadox’
- Leg dit verschil uit
- Gebruik maximaal 30 woorden

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 7: de kern
- In tekstfragment 1 wordt anders gesproken over de dader dan in alinea 4 van de tekst ‘De misdaadparadox’
- Leg dit verschil uit
- Gebruik maximaal 30 woorden

Slide 18 - Tekstslide

Nederland kende lange tijd een mild strafklimaat. Na de Tweede Wereldoorlog geloofden christelijke en sociaal-democratische denkers in de opbouw van een gemeenschap waarin misdaad goeddeels zou zijn uitgebannen, schrijft de sociaal-psycholoog Hans Boutellier in zijn boek De Veiligheidsutopie. Als de welvaart steeg, hoefde niemand meer te stelen. En als de samenleving rechtvaardig was, zou agressief gedrag verdwijnen, omdat niemand zich vernederd hoefde te voelen. 
Bij een misdrijf had ook de gemeenschap een beetje gefaald: zij was niet bij machte gebleken het dwalende individu op het rechte pad te houden. Zowel christenen als socialisten hadden een zekere compassie met de dader. Voor christenen was hij een zondaar die van zijn dwalingen moest worden genezen. Voor socialisten een slachtoffer van een onrechtvaardig systeem. 

Harde hand of zachte dwang? 
Nederland kende lange tijd een mild strafklimaat. Na de Tweede Wereldoorlog geloofden christelijke en sociaal-democratische denkers in de opbouw van een gemeenschap waarin misdaad goeddeels zou zijn uitgebannen, schrijft de sociaal-psycholoog Hans Boutellier in zijn boek De Veiligheidsutopie. Als de welvaart steeg, hoefde niemand meer te stelen. En als de samenleving rechtvaardig was, zou agressief gedrag verdwijnen, omdat niemand zich vernederd hoefde te voelen. 
Bij een misdrijf had ook de gemeenschap een beetje gefaald: zij was niet bij machte gebleken het dwalende individu op het rechte pad te houden. Zowel christenen als socialisten hadden een zekere compassie met de dader. Voor christenen was hij een zondaar die van zijn dwalingen moest worden genezen. Voor socialisten een slachtoffer van een onrechtvaardig systeem. 

Slide 19 - Tekstslide

Vraag 14
“Wetenschappers spreken in dit verband wel over het criminaliseren van kattenkwaad. ‘Dat zien we terug in de cijfers over jeugdcriminaliteit’, stelt Van der Laan.” (regels 244-249) 
Leg uit wat het verband is tussen het criminaliseren van kattenkwaad en de cijfers over jeugdcriminaliteit. Baseer je antwoord op alinea’s 12 en 13. Gebruik maximaal 20 woorden. 

Slide 20 - Tekstslide

Vraag 14
“Wetenschappers spreken in dit verband wel over het criminaliseren van kattenkwaad. ‘Dat zien we terug in de cijfers over jeugdcriminaliteit’, stelt Van der Laan.” (regels 244-249) 
Leg uit wat het verband is tussen het criminaliseren van kattenkwaad en de cijfers over jeugdcriminaliteit. Baseer je antwoord op alinea’s 12 en 13. Gebruik maximaal 20 woorden. 

Slide 21 - Tekstslide