Voorbereiding toets Hst 3

voorbereiding toets
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

voorbereiding toets

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 3.5 Woorden
Wat kan je verwachten op de toets?
- zorg dat je de betekenis weet van alle woorden (blz. 52)
- zorg dat je van al deze woorden een goede zin kan maken waarin de betekenis duidelijk wordt.
 (niet alleen de betekenis opschrijven)

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica 3.7
 Weet de woordsoorten en afkortingen
Zelfstandig naamwoord (zn): mensen, dieren, planten, dingen, namen en
                                                                begrippen
Lidwoord (lw):  de    het     een
Werkwoorden (ww):   doe-woorden; lopen, kijken, zijn wandelen
                                             Hulpwerkwoorden (hww) en zelfstandige werkwoorden (zww)
Bijvoeglijk naamwoord (bn): zegt iets over het zn
Voorzetsel (vz): staat nooit alleen, in, uit, tegenover, na
Persoonlijk voornaamwoord (psv); Ik, jullie, haar enz.
Bezittelijk voornaamwoord (bzv):  mijn, zijn, jouw enz.
Telwoord: drie, veel, laatste 
                     hoofdtelwoorden (htw) en rangtelwoorden (rtw)

Slide 3 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord verwijst naar iets of iemand. Dat kan in het enkelvoud of meervoud zijn.

voorbeeld iemand:
  • Ik houd van chocola. Houden jullie van chocola? 
  • Mijn vader is dol op koken. In het weekend staat hij uren in de keuken. Wij helpen hem daarbij.

Slide 4 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord kan wel of niet het onderwerp in een zin zijn. De vorm is dan anders.


psv onderwerp
psv geen onderwerp
ik
 mij, me
jij, je/u
jou, je/u
hij/zij, ze/het
hem/haar/het
wij, we
ons
jullie/u
jullie/u
zij, ze
hun, hen, ze

Slide 5 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
psv wel onderwerp:
Ik heb zin in het weekend.
Gaan jullie ook naar dat feest?

psv niet als onderwerp:
Gaat Eric naar dat feest?
Ja, ik ga samen met hem.
Sarah gaat naar een andere school.
We zullen haar missen.



psv onderwerp
psv geen onderwerp
ik
 mij, me
jij, je/u
jou, je/u
hij/zij, ze/het
hem/haar/het
wij, we
ons
jullie/u
jullie/u
zij, ze
hun, hen, ze

Slide 6 - Tekstslide

bezittelijk voornaamwoord
Met voornaamwoorden kun je ook zeggen van wie iets is --> 2 manieren:

  • Met een persoonlijk voornaamwoord. Na het woordje van:
Die schoenen zijn van ons.
Mijn zusje en een klasgenoot van haar fietsen altijd samen naar school.

  • Met een bezittelijk voornaamwoord  voor het zelfstandig naamwoord:
Onze schoenen hebben we vast uitgedaan.
Mijn zusje fietst met haar klasgenoot naar onze school.

Slide 7 - Tekstslide

bezittelijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord gebruik je altijd samen met een zelfstandig naamwoord. Daartussen kunnen nog wel andere woorden staan.

bzn + andere woord + zelfstandig naamwoord

Mijn aardige moeder
Jouw vervelende broertje
Zijn eerste echte feestje

Slide 8 - Tekstslide

Telwoord (TW)
Hoofdtelwoorden (htw): geven hoeveelheid aan
3, honderd, veel, niets

rangtelwoorden (rtw); geven rangorde aan
derde, laatste, meeste

Slide 9 - Tekstslide

zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord (zww):
het belangrijkste werkwoord in een zin

hulpwerkwoord (hww):
overige werkwoorden in een zin

Slide 10 - Tekstslide

Een veganist eet vlees noch vis.    eet = zww

De kok heeft een salade klaargemaakt.  klaargemaakt = zww
                                                                                    heeft = hww

Zou jij even willen proeven?   proeven = zww
                                                             zou  +  willen = hww

Slide 11 - Tekstslide

Spelling 3.8 Hoofdletters
- Aan het begin van een zin.
          100 meter, verder kwam hij niet.
           s' Nachts droom ik altijd.
- Bij eigen namen: - personen; Jan, Piet
                                       - aardrijkskunde; Rusland, Turkse pizza
                                        - merknamen; Adidas
                                        - boeken/film/series; De escaperoom, De hongergames
- Bij feestdagen en historische gebeurtenissen: - Kerstmis
                                                                                                      - Tweede Wereldoorlog


Slide 12 - Tekstslide

persoonsvorm en voltooid deelwoord  
De persoonsvorm vind je door de zin in een andere tijd te zetten.
Soms zitten er meer persoonsvormen in een zin, omdat dit een samengestelde zin is (hst. 1.8).
Bij het voltooid deelwoord gebruik je de   
" 't kofschip-x-regel"   (hst. 2.8)
Weet de regel! blz. 254 boek B

Slide 13 - Tekstslide