In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Markten en handel
Tijdvak 4
Steden en staten
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoel
Aan het eind van deze les weet je hoe er in de Middeleeuwen gehandeld werd en wie onder de derde stand vielen.
Slide 2 - Tekstslide
Markten
Boeren kwamen naar de markt in steden om de opbrengst van het land te verkopen
Het ruilmiddel was geld
Met het geld konden boeren producten kopen van de ambachtslieden
Slide 3 - Tekstslide
Wat voor soort producten kochten de boeren van de ambachtslieden?
Slide 4 - Open vraag
Geld kwam veel voor in de steden, maar niet op het platteland. Hoe komt dat?
Slide 5 - Open vraag
De markt, ook een uitje
Slide 6 - Tekstslide
Jaarmarkt
Er waren steden met grote internationale markten die
eens per jaar gehouden werden.
Slide 7 - Tekstslide
Bescherming handelaren
Reizen naar (jaar)markten was gevaarlijk
Graaf Thibault II van Champagne ging reizigers beschermen
Keerpunt voor de handel in de Middeleeuwen
Slide 8 - Tekstslide
Handelaren / kooplieden
Sommige stadsbewoners specialiseerden zich in de handel
Handelaren haalden spullen uit steden en verkochten deze weer in andere steden.
Slide 9 - Tekstslide
Bankier
Iedere stad had zijn eigen munten
Handelaren moesten daarom geld wisselen
Geld wisselen (en lenen) deden zij bij een bankier
Een bankier vroeg hier rente voor
Slide 10 - Tekstslide
Wie of wat was ook alweer de eerste stand?
Slide 11 - Open vraag
Wie of wat was ook alweer de tweede stand?
Slide 12 - Open vraag
De derde stand
Stadsbewoners keken soms een beetje neer op de boeren die er ruw en armoedig uitzagen en niet konden lezen en schrijven. Als burgers van de stad voelden zij zich beter dan het
plattelandsvolk.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Kathedraal
Slide 15 - Tekstslide
Elke dag kwamen er boeren naar de stad om te verkopen wat ze over hadden.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quizvraag
Ambachtslieden kochten voedsel dat op de markt werd aangeboden.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 17 - Quizvraag
Op de markt was geld nodig als ruilmiddel.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 18 - Quizvraag
Op het platteland was geen handel omdat niemand daar geld had.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 19 - Quizvraag
Een bezoek aan de stad was voor veel mensen ook een soort dagje uit.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 20 - Quizvraag
Bekijk de afbeelding.
Welke dingen op een markt van nu lijken nog erg op deze markt uit de Middeleeuwen?
Slide 21 - Open vraag
Bekijk de afbeelding.
Geef een voorbeeld van wat op deze markt blijkbaar verkocht werd.
Slide 22 - Open vraag
Bekijk de afbeelding.
Aan het plaatje kun je zien dat een markt ook andere doelen had dan alleen verkopen en kopen. Geef daar een voorbeeld van.
Slide 23 - Open vraag
Graaf Thibault II van Champagne (een landstreek in Frankrijk) was kwaad geworden toen hij hoorde dat geldwisselaren op weg naar de jaarmarkt waren beroofd. Hij schreef in 1148: ‘Ik zal zulk onrecht niet straffeloos laten plaatsvinden. Dit leidt tot niets minder dan de ondergang van mijn markten.’
Lees de tekst hiernaast.
Leg uit wat de graaf bedoelde met ‘zulk onrecht niet straffeloos laten plaatsvinden’.
Slide 24 - Open vraag
Graaf Thibault II van Champagne (een landstreek in Frankrijk) was kwaad geworden toen hij hoorde dat geldwisselaren op weg naar de jaarmarkt waren beroofd. Hij schreef in 1148: ‘Ik zal zulk onrecht niet straffeloos laten plaatsvinden. Dit leidt tot niets minder dan de ondergang van mijn markten.’
Lees de tekst hiernaast.
Leg uit waarom de graaf zijn maatregel belangrijk vond.
Slide 25 - Open vraag
Leg uit hoe het reizen naar een jaarmarkt vóór 1148 was en wat er daarna langzamerhand veranderde.
Slide 26 - Open vraag
Leg uit waarom je 1148 een keerpunt kunt noemen.
Slide 27 - Open vraag
Tussen 1100 en 1300 werd de stad Brugge (tegenwoordig in België) een belangrijk handelscentrum.
Bedenk hoe je dat zou kunnen merken als je in 1200 door de straten en over de pleinen van Brugge zou lopen.
Slide 28 - Open vraag
Beschrijf wie de derde stand gingen vormen en wie daar buiten bleven.
Slide 29 - Open vraag
Succesvolle ambachtslieden en kooplieden vonden zichzelf net zo belangrijk voor de samenleving als de adel en de geestelijkheid. Bedenk een reden waarom zij dat vonden.
Slide 30 - Open vraag
Welk woord hoort er niet bij? Leg je antwoord uit.