6. Het betrekkelijk voornaamwoord


Het betrekkelijk voornaamwoord
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les


Het betrekkelijk voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Welches Wort ist das Relativpronomen?

Slide 2 - Tekstslide

Welches Wort ist das Relativpronomen?

Slide 3 - Tekstslide

Betrekkelijk vnw. in het Nederlands

  • De Jongen, die altijd aardig is, heet Albert.
  • Wat is het betrekkelijk voornaamwoord?
  • De Jongen, die altijd aardig is, heet Albert.
  • 'die' slaat op de jongen (= antecedent) 


Slide 4 - Tekstslide

Relativpronomen 
(Betrekkelijk voornaamwoord)
Het betrekkelijk voornaamwoord verbindt hoofd- en (betrekkelijke) bijzin.
- Het verwijst naar een zelfstandig naamwoord in de hoofdzin. "Het betrekt zich op een eerder genoemd zelfstandig naamwoord". Dat gedeelte noemen we een antecedent.
- De naamval is afhankelijk van de functie van het woord in de bijzin.

De man, die daar staat, is mijn oom.
= Der Mann, der dort steht, ist mein Onkel.

Slide 5 - Tekstslide

Auf Deutsch (1e nv)
  • Der Junge, ..... immer nett ist, heißt Albert.
  • Antecedent = der Junge
  • Männlich und Einzahl, also (der, dessen, dem, den)
  • Präposition? Verb? Zergliedern
  • Hier: Subjekt (Der Junge ist immer nett => er ist immer nett)
  • Der Junge, der immer nett ist, heißt Albert.

Slide 6 - Tekstslide

Auf Deutsch (4e nv)
  • Der Junge, ..... ich etwas gefragt habe, heißt Albert.
  • Antecedent = der Junge
  • Männlich und Einzahl, also (der, dessen, dem, den)
  • Präposition? Verb? Zergliedern
  • Hier: Akkusativ, fragen+4  (ich frage den Jungen etwas => ich frage ihn etwas)
  • Der Junge, den ich etwas gefragt habe, heißt Albert.

Slide 7 - Tekstslide

Auf Deutsch (3e nv)
  • Der Junge, ..... ich geholfen habe, heißt Albert.
  • Antecedent = der Junge
  • Männlich und Einzahl, also (der, dessen, dem, den)
  • Präposition? Verb? Zergliedern
  • Hier: Dativ, helfen+3 (ich helfe dem Jungen => ich helfe ihm)
  • Der Junge, dem ich geholfen habe, heißt Albert.

Slide 8 - Tekstslide

Auf Deutsch (3e nv)
  • Der Junge, mit ..... ich in Urlaub fahre, heißt Albert.
  • Antecedent = der Junge
  • Männlich und Einzahl, also (der, dessen, dem, den)
  • Präposition? Verb? Zergliedern
  • Hier: Dativ, 'mit' (ich fahre mit dem Jungen => ich fahre mit ihm)
  • Der Junge, mit dem ich in Urlaub fahre, heißt Albert.

Slide 9 - Tekstslide

Wann Genitiv? (2e nv)
  • Der Junge, der immer nett ist, heißt Albert.
  • Der Junge, dessen Freundin immer nett ist, heißt Albert.
  • Der Junge, den ich etwas gefragt habe, heißt Albert.
  • Der Junge, dessen Vater ich etwas gefragt habe, heißt Albert.
  • Der Junge, dem ich geholfen habe, heißt Albert.
  • Der Junge, dessen Mutter ich geholfen habe, heißt Albert.
  • Der Junge, mit dem ich in Urlaub fahre, heißt Albert.
  • Der Junge, mit dessen Eltern ich in Urlaub fahre, heißt Albert.

Slide 10 - Tekstslide

Mannelijk
1. Der Mann, der da steht, ist ein Bekannter.
2. Der Mann, dessen Tochter keine Zeit hat, ist mein Mieter.
3. Der Mann, dem du das Buch geschenkt hast, hat Geburtstag.
4. Der Mann, den du gesehen hast, ist ein Arbeitgeber.

Slide 11 - Tekstslide

Beispiel: Relativpronomen
De pen, die ik gisteren kocht, is nu al kapot. 
= Der Kugelschreiber, .......... ich gestern kaufte, ist jetzt schon kaputt.
1. die verwijst naar "de pen".
2. der Kugelschreiber = mannelijk.
3. "die ik gisteren kocht". Die is in deze zin te vervangen voor hem.

Dus:
= Der Kugelschreiber, den ich gestern kaufte, ist jetzt schon kaputt.

Slide 12 - Tekstslide

Het betrekkelijk voornaamwoord wijkt in welke vormen af van het normale lidwoordschema?
A
de Nominativ
B
de Genitiv
C
de Dativ
D
de Akkusativ

Slide 13 - Quizvraag

Het betrekkelijk voornaamwoord begint altijd met een...
A
a
B
b
C
c
D
d

Slide 14 - Quizvraag


männlich

weiblich

sächlich

Mehrzahl

Nominativ

der

die

das

die

Genitiv

dessen

deren

dessen

deren

Dativ

dem

der

dem

denen

Akkusativ

den

die

das

die

Slide 15 - Tekstslide

Stappenplan
  • Bepaal het geslacht van het antecedent
  • Kijk of er werkwoorden/voorzetsels met een vaste naamval in de zin staan (in het stuk tussen de komma's).
  •  Geen werkwoorden of voorzetsels met een vaste naamval? Dan ontleden......

Slide 16 - Tekstslide

Werkwoorden met de derde naamval
begegnen = tegenkomen (Ik ben hem hier tegengekomen. – Ich bin ihm hier begegnet)
danken = danken / bedanken (Ik dank u voor uw  hulp.- Ich danke Ihnen für Ihre Hilfe)
folgen = volgen (Volgt u mij alstublieft.- Bitte folgen Sie mir)
gefallen = bevallen (Hoe bevalt het je ? – Wie gefällt es dir?)
gelingen = lukken (Niks lukt mij vandaag. – Nichts gelingt mir heute)
gehören = zijn van, toebehoren aan (Het huis is van haar. – Das Haus gehört ihr)
glauben = geloven (Ik geloof je niet. – Ich glaube dir nicht)
gratulieren = feliciteren (Heb je hem al gefeliciteerd ? – Hast du ihm schon gratuliert ?
helfen = helpen (Waarom helpt men die mensen niet ? – Warum hilft man den Leuten nicht?)
raten = aanraden (Ik zou je aanraden te wachten. – Ich würde dir raten,  zu warten)
(ver)trauen = vertrouwen (Hij vertrouwde niemand meer. – Er (ver)traute keinem mehr)

Slide 17 - Tekstslide

Werkwoorden met de vierde naamval
bitten = vragen/verzoeken (Ik had je gevraagd te wachten. – Ich hatte dich gebeten, zu warten)
denken an = denken aan (Ik denk aan de toekomst. – Ich denke an die Zukunft)
es gibt = er is/zijn (Er is een appel. Wie wil hem ? – Es gibt einen Apfel. Wer möchte ihn?)
fragen = vragen aan/naar (Ik heb hem er al naar gevraagd. – Ich habe ihn schon danach gefragt)
genießen = van iets genieten [in het Duits dus zonder von!] (We hebben genoten van de vakantie. – Wir haben die Ferien genossen)
glauben an = geloven in (Hij gelooft in haar. – Er glaubt an sie)
interessieren = interesseren (Dat interesseert hem niet. – Das interessiert ihn nicht)
kosten = kosten (Dat kost je minstens 1000 Euro. – Das kostet dich mindestens 1000 Euro)
sich erinnern an = zich iets herinneren (Ik kan me dat voorval niet meer herinneren. – Ich kann mich nicht mehr an diesen Vorfall erinnern)
sich gewöhnen an = wennen aan (Ze kon niet aan de nieuwe omgeving wennen. – Sie konnte sich nicht an die neue
Umgebung gewöhnen)
sich verlieben in = verliefd worden op (Ze is verliefd geworden op hem. – Sie hat sich in ihn verliebt)

Slide 18 - Tekstslide

Voorzetsels tweede naamval:
Je gebruikt de tweede naamval na een van de volgende voorzetsels:

 

anhand (aan de hand van)
außerhalb (buiten)
innerhalb (binnen)
wegen (wegens)
statt (in plaats van)
während (tijdens)
trotz (ondanks)
einschließlich (inclusief)
infolge (als gevolg van)

Slide 19 - Tekstslide

Voorzetsels derde naamval
Je gebruikt de derde naamval na een van de volgende voorzetsels:

aus (uit)
bei (bij)
mit (met)
nach (naar)
seit (sinds)
von (van/door)
zu (naar)
entgegen (tegemoet)
gegenüber (tegenover)
außer (behalve)

Slide 20 - Tekstslide

Voorzetsels vierde naamval
Je gebruikt de vierde naamval na een van de volgende voorzetsels:

bis (tot)
durch (door)
für (voor)
gegen (tegen)
ohne (zonder)
um (om)
entlang (langs)

Slide 21 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels
Je gebruikt soms de derde en soms de vierde naamval na een van de volgende voorzetsels:

an
auf
hinter
in
neben
über
unter
vor
zwischen

Wo -> derde naamval (bestaande situatie/zich bevinden)
Wohin -> vierde naamval (beweging/ ergens naar toe gaan)

Slide 22 - Tekstslide

Toch nog behoefte aan een filmpje met uitleg? Gebruik dan het filmpje op de volgende slide.
Ist das Relativpronomen jedoch nur ein Klacks (een eitje) für dich? Dann kannst du das Video überspringen und gleich mit den Übungen anfangen...

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Und jetzt üben.....

Slide 25 - Tekstslide

Ist die Wahl, .... letztes Jahr stattfand, ehrlich verlaufen?

Slide 26 - Open vraag

Das sind die Menschen, mit .... wir zusammengearbeitet haben.

Slide 27 - Open vraag

Wann fängt die Demonstration an, ... vor dem Rathaus stattfindet?

Slide 28 - Open vraag

Der Streit, gegen ... wir protestieren muss ein Ende haben!

Slide 29 - Open vraag

Wann fängt die Demonstration an, ... vor dem Ratthaus stattfindet?

Slide 30 - Open vraag

Das Opfer, .... Namen niemand kannte, war aus dem Koma erwacht.

Slide 31 - Open vraag

Wo sind die politisch engagierten Staatsbürger, ... der Minister danken wollte?

Slide 32 - Open vraag

Die Mehrheit wünscht sich Politiker, die man vertrauen kann.
A
richtig
B
falsch

Slide 33 - Quizvraag

Extra oefeningen

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Link

Slide 36 - Link

Slide 37 - Link

Slide 38 - Link

Slide 39 - Tekstslide