11-3 Grammatik

Deutsch
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Deutsch

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?
Wiederholung persoonlijke voornaamwoorden.
Grammatik 

Slide 2 - Tekstslide

Wat heb je nodig?
Laptop
Schrift
Pen

Slide 3 - Tekstslide

Welke voorzetsels horen bij de vierde naamval?

Slide 4 - Open vraag

Herr Mayer, können Sie etwas für ... (mij) tun?

A
ich
B
dich
C
mich
D
mir

Slide 5 - Quizvraag

Selbstverständlich, was kann ich denn für ... (jou) tun?

A
dich
B
dir
C
du
D
dein

Slide 6 - Quizvraag

Er liebt seine Frau sehr. Er kann nicht ohne ... (haar).

A
ihnen
B
ihr
C
hier
D
sie

Slide 7 - Quizvraag

Hallo Sven und Thomas, ich habe eine Nachricht für ... (jullie).
A
ihr
B
du
C
euer
D
euch

Slide 8 - Quizvraag

Wir fahren nie in den Urlaub ohne ... (hem).

A
ihm
B
ihr
C
ihn
D
ihnen

Slide 9 - Quizvraag

Fragen?

Slide 10 - Tekstslide

Grammatik
Stap 1: Om welke groep gaat het? De der-Gruppe, de ein-Gruppe. Of gaat het om een persoonlijk voornaamwoord?
Stap 2: Kijk of het zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud is.
Stap 3: Staat er een voorzetsel in de zin? 
Ja? Kijk in het schema welke naamval bij het voorzetsel hoort.
Nee? Pas de hij/hem regel toe.

Slide 11 - Tekstslide

Grammatik
Hij/hem regel.
Als je in het Nederlands hij zegt, is het de eerste naamval.
Als je in het Nederlands hem zegt is het de vierde naamval.

Slide 12 - Tekstslide

Schema A der-groep
Lidwoorden de en het en de woorden deze (dies-), elke (jed-), welke (welch-).
Mannelijk
Vrouwelijk
Onzijdig
Meervoud
1e naamval
der
die
das
die
4e naamval
den
die
das
die

Slide 13 - Tekstslide

Schema B ein-groep
Het lidwoord een, het woord geen (kein-), of de bezittelijke voornaamwoorden mijn (mein-),  jouw (dein-), zijn (sein-), haar (ihr-), onze (unser-), jullie (eu(e)r-), hun (ihr-), uw (Ihr-)
Mannelijk
Vrouwelijk
Onzijdig
Meervoud
1e naamval
ein
eine
ein
keine
4e naamval
einen
eine
ein
keine

Slide 14 - Tekstslide

Ich rufe ... (de) Mutter. (v)
A
der
B
die
C
das

Slide 15 - Quizvraag

Wo wohnen ... (de) Menschen? (mv)
A
der
B
die
C
das

Slide 16 - Quizvraag

... (Het) Hotel (o) ist teuer.
A
der
B
die
C
das

Slide 17 - Quizvraag

Kennst du ... (de) Mann (m) nicht?
A
der
B
die
C
das

Slide 18 - Quizvraag

Der Ober bedient ... (de) Gäste (mv).
A
der
B
die
C
das

Slide 19 - Quizvraag

Hast du ... (de) Zeitung (v) gelesen?
A
der
B
die
C
das

Slide 20 - Quizvraag

Wo hast du ... (het) Buch (o) gekauft?
A
der
B
die
C
das

Slide 21 - Quizvraag

Er fährt durch ... (ons) Straße. (v)
A
unseren
B
unsere
C
unser

Slide 22 - Quizvraag

Was hat er für ... (zijn) Vater (m) gekauft?
A
seinen
B
sein
C
sein

Slide 23 - Quizvraag

Seid ihr alle gegen ... (deze) Pläne (mv)?
A
diesen
B
diese
C
dies

Slide 24 - Quizvraag

Ohne ... (mijn) Freund (m) gehe ich nicht in die Disco.
A
meinen
B
meine
C
mein

Slide 25 - Quizvraag

Klaar?
Ga bezig met opdracht 20, 21 en 22 uit je boek. 

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide