Hoofdstuk 3 §1A

Ik zit klaar voor de les:
  • Pak je laptop en je eco boek. Start je laptop op en ga naar LessonUp
  • Telefoon is thuis of in mijn kluis
  • Mijn jas hangt aan de kapstok.
  • Ik heb geen pet of capuchon op.
  • Ik heb geen eten of drinken meer bij mij.
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Ik zit klaar voor de les:
  • Pak je laptop en je eco boek. Start je laptop op en ga naar LessonUp
  • Telefoon is thuis of in mijn kluis
  • Mijn jas hangt aan de kapstok.
  • Ik heb geen pet of capuchon op.
  • Ik heb geen eten of drinken meer bij mij.

Slide 1 - Tekstslide

Rekenvraag:
De uitgaven van de familie Hassan zijn in totaal € 1.530 per maand. De maandelijkse hypotheeklasten zijn € 612.
Bereken hoeveel procent de hypotheeklasten zijn van de totale uitgaven per maand.

Slide 2 - Open vraag

De bank en jouw geld
3.1a Hoe betaal je?

Slide 3 - Tekstslide


Deze les:

  • Instructie
  • Opdrachten maken in LU
  • Evalueren hoe de les ging

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
Zijn er nog vragen over 
de toets?

Slide 5 - Tekstslide


Lesdoel:
Ik weet:
  • wat is het verschil tussen directe en indirecte ruil
  • welke 3 geldfuncties er zijn
  • wat het verschil tussen chartaal en giraal geld is.

Slide 6 - Tekstslide


Geld maak ruilen gemakkelijk
Heel vroeger, voordat er geld was uitgevonden, ruilden mensen spullen met elkaar. Bijvoorbeeld een brood voor een paar eieren en wat wortels. Dat noemen we een directe ruil.

Toen werd het geld uitgevonden en dat maakt ruilen veel gemakkelijker. Het brood kan vanaf toen geruild worden voor geld. En met dat geld kon je weer een paar eieren  en wat tomaten kopen. Een product ruilen tegen geld heet indirecte ruil



Slide 7 - Tekstslide

Lees mee:

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Maak opdracht:
2 en 3 (blz 70)


timer
10:00

Slide 10 - Tekstslide


Hoe gebruik je geld?
De manier waarop je geld kunt gebruiken noem je geldfuncties.
Er zijn 3 geldfuncties;
1. Ruilmidden (geld voor een croissantje bij de bakker)
2. Rekenmiddel (ik maak een overzicht van mijn inkomsten en uitgaven)
3. Spaarmiddel (ik zet elke maand €20 op mijn spaarrekening)


Slide 11 - Tekstslide

Maak opdracht:
4 en 5 (blz 71)


timer
10:00

Slide 12 - Tekstslide

Lees mee:

Slide 13 - Tekstslide


Pinnen of contant?
Er zijn 2 soorten geld:
Munten en bankbiljetten in je portemonnee noem je chartaal geld. Ook wel contact geld of cash genoemd.
Geld op je betaalrekening is giraal geld. Hiermee kun je elektronisch betalen bij betaalautomaten of via internetbankieren.

Geld op je spaarrekening is GEEN giraal geld omdat je daar niet direct mee kunt betalen (dan moet je het eerst overboeken naar je betaalrekening).


Slide 14 - Tekstslide

Jurjen neemt bij een geldautomaat € 50 op. Welk gevolg heeft dit voor zijn

hoeveelheid chartaal en giraal geld?

A
Chartaal en giraal geld worden minder
B
Chartaal geld wordt meer Giraal geld wordt minder
C
Chartaal geld wordt minder Giraal geld wordt meer
D
Chartaal en giraal geld worden minder

Slide 15 - Quizvraag

Is de volgende beweringen juist of onjuist?

Banken willen het liefst dat je al je bankzaken via internet regelt.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Is de volgende beweringen juist of onjuist?

Het geld op je rekening is een voorbeeld van chartaal geld.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Maak opdracht:
6, 7 en 8 (71)


timer
10:00

Slide 18 - Tekstslide


Lesdoel:
Ik weet:
  • wat is het verschil tussen directe en indirecte ruil
  • welke 3 geldfuncties er zijn
  • wat het verschil tussen chartaal en giraal geld is.

Slide 19 - Tekstslide

Huiswerk:
Maak van de opgaven 
K: 2 t/m 7 (blz 70-71)
TL: 2 t/m 8 (blz 70-71)

Slide 20 - Tekstslide


Evaluatie:
  1. Wat was het lesdoel?
  2. Hoe ging het vandaag?
  3. Wat is het huiswerk:

Slide 21 - Tekstslide