Hf 2 Van de bergen naar de zee

1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Het ontstaan van de Alpen
De Alpen zijn het hoogste gebergte van Europa.
->vroeger: tropische zee
->daarom: dikke lagen sedimentgesteenten (zand, planten- en dierenresten, stenen)

• Door endogene krachten zijn breuken in de aardkorst ontstaan.
-> aardkorst bestaat uit bewegende schollen / platen.
-> 3 soorten bewegingen:
1 uit elkaar
2 naar elkaar
3 langs elkaar


Slide 5 - Tekstslide

Hoe zijn de Alpen ontstaan?
Hoe zijn de Alpen ontstaan:

A 80 miljoen jaar geleden: de plaat waarop Afrika ligt beweegt naar het noorden.

B De zeebodem tussen Europa en Afrika boog, plooide en brak. 

C 30 miljoen jaar geleden: de Alpen worden tegen Europa aan geduwd.
 
D deel Europa gerimpeld als een tafellaken: opheffing. -> ontstaan plooiingsgebergte

Slide 6 - Tekstslide

Het ontstaan van de Alpen
Andere voorbeelden van plooiingsgebergten en hooggebergten (meeste toppen > 1.500 m):
- Sierra Nevada
- Pyreneeën
- Apennijnen
- Karpaten

Slide 7 - Tekstslide

Verwering
De Alpen zijn een jong gebergte.
 Kenmerken:
  •  jonge gebergten:
- hoog
- steile hellingen
- spitse bergtoppen
- diepe dalen
  • oude gebergten:
- lager
- flauwe hellingen
- afgeronde toppen
- minder diepe / bredere dalen

Slide 8 - Tekstslide

Verwering
Oorzaak verschillen: exogene krachten.
 -> slijten de harde gesteenten van de bergen langzaam af.
-> rotsblokken verbrokkelen tot grind.
-> grind vergruist tot zand en klei.

Verwering = uiteenvallen van gesteente onder invloed van weer en plantengroei. verweringsmateriaal = het ontstane puin na verwering.

 



Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Erosie
Verweringsmateriaal kan zich later verplaatsen door:
-de zwaartekracht                      - gletsjers
- rivieren                                          - zee                             -wind

-> tijdens dit transport vindt erosie plaats.
-> hoe ouder een gebergte, hoe meer verwering en erosie.
-> gevolgen: vlakker, lager, minder steil, bredere dalen.

• Tot slot: sedimentatie 
->het meegevoerde materiaal wordt ergens neergelegd.
->het landschap wordt weer opgebouwd.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Huiswerk
Opdrachten paragraaf 1 De vorming van de Alpen
Opdrachten maak je in je AK schrift!

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Het ontstaan van gletsjers
Gletsjer = rivier van ijs die langzaam van de berghelling naar beneden glijdt.
->  ijstijd / glaciaal: alleen de toppen van > 2.000 m hoog kwamen boven het ijs uit.
-> ontstaan Gardameer, Comomeer

• In een ijstijd valt veel neerslag als sneeuw.
-> door steeds ontdooien en bevriezen verandert sneeuw in firn 
 = korrelige, overjarige en ijsachtige sneeuw.
-> firn hoopt zich op in firnbekken: het begin van een gletsjer.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Het ontstaan van gletsjers
Door mechanische verwering zijn veel stenen op de gletsjer gevallen.
-> geeft de gletsjers een grauwe kleur.

-> puin wordt meegevoerd.

-> ontstaan van: 
- zijmorenen
- grondmorenen 
- eindmorenen

Slide 23 - Tekstslide

Eindmorenen
Firnbekken
Gletsjermeer
U-dal
Waterval
Zijmorenen

Slide 24 - Sleepvraag

Het einde van een gletsjer
Het met puin beladen ijs van de gletsjer schuurt het dal uit.
-> erosie
 -> V-dalen (door rivieren) veranderen in U-dalen (door gletsjers)

 • In het dal smelten de gletsjers.
-> ontstaan van:
- gletsjertunnel
- gletsjerpoort = begin van een gletsjerrivier

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Na de ijstijd
Sinds de laatste ijstijd is de gemiddelde temperatuur gaan stijgen.
-> afsmelten meeste gletsjers

 
• Sporen ijstijd zijn nog steeds zichtbaar in het landschap:
- eindmorenen
 - meren

• Door klimaatverandering smelten gletsjers verder (en sneller) af.
->  toekomst?


Slide 27 - Tekstslide

De bovenloop van de Rijn
De gletsjers van de Alpen zijn de bron voor veel rivieren in Europa.
-> voorbeeld: de Rijn (Zwitserland)
-> de Rijn is een gemengde rivier

• In de bovenloop van de Rijn:
 - hoge stroomsnelheid
 - veel erosie
 - diepe V-dalen

Slide 28 - Tekstslide

De bovenloop van de Rijn
 Hoe en waar ontstaan watervallen?

Op de plek waar hard gesteente overgaat in zacht gesteente:

1 slijt het zachte gesteente weg door het water.
2 het harde gesteente blijft liggen.
3 er ontstaat een overhangende rots.
4 hier stort het water naar beneden.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Huiswerk
Opdrachten paragraaf 2 Rivieren van ijs
Opdrachten maak je in je AK schrift!

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

De Boven-Rijnse laagvlakte
Bij Basel stroomt de Rijn de Boven-Rijnse Laagvlakte binnen.

Boven-Rijnse Laagvlakte: 
- miljoenen jaren geleden ontstaan toen een deel van de aardkorst naar beneden zakte = slenk (de laagvlakte)
- aan weerskanten liggen hoger gelegen gebieden = horsten (Zwarte Woud en Vogezen)
- de Rijn is hier goed bevaarbaar

Slide 34 - Tekstslide

De Boven-Rijnse Laagvlakte
• De Rijn stroomt hier langzaam:
- minder uitsnijding (minder diep door minder erosie)
- bredere rivier met ruime bochten = meanders


• Hoe ontstaan meanders? 
- in de buitenbocht stroomt water snel
->bocht wordt groter door erosie 
- in de binnenbocht stroomt water langzamer
->bocht groeit aan door sedimentatie

-> als de rivier de bocht afsnijdt: hoefijzermeer

• In het dal van de Boven-Rijnse Laagvlakte bezinken sedimenten (grind, zand, klei) door de lage stroomsnelheid.


Slide 35 - Tekstslide

De Midden-Rijn
Tussen Bingen en Bonn moet de middenloop van de Rijn door gebergten.
->  oa de Hunsrück, de Eifel, de Taunus
-> rivier zoekt de zwakke plekken in het gesteente
-> veel afbuigingen, smaller, dieper

 
• Veel Middeleeuwse kastelen langs dit deel van de Rijn.
• Ook: toeristisch en Werelderfgoed.


Slide 36 - Tekstslide

De benedenloop van de Rijn
Na Bonn: geen (grote) hoogteverschillen meer.
-> langzame stroming, breed, veel meanders
-> splitsingen in Nederland: hoe verder naar het westen, hoe meer splitsingen.
 
• Dicht bij de monding
- erg klein verhang = hoogteverschil per km 
- veel sedimentatie
- door veel sedimentatie raakten rivierbeddingen verstopt
- nieuwe uitgangen naar zee -> veel rivierarmen -> delta

• Delta’s (zoals Nederland) zijn:
- vlak
- vruchtbaar
- dichtbevolkt ->ook: grote kans op overstromingen

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Huiswerk
Opdrachten paragraaf 3 Het stroomgebied van de Rijn
Opdrachten maak je in je AK schrift!

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Golven
Door de kracht van golven veranderen kusten voortdurend van uiterlijk.
-> sommige kusten: afbraak
-> andere kusten: opbouw

 3 factoren bepalen kracht en hoogte golf:
• De kracht van de wind.
• De periode dat de wind waait.
• De afstand die de golven hebben afgelegd.

Slide 46 - Tekstslide

De zee breekt af
Als golven in ondiep water komen, breken ze. = de branding

• Voorbij de branding stroomt het water het strand op 
-> de kracht van de terugstroom bepaalt of de kust:
- wordt opgebouwd (zwakke terugstroom)
- wordt afgebroken (sterke terugstroom)

Slide 47 - Tekstslide

De zee breekt af
Een bekend voorbeeld van een afbraakkust is een klifkust

Slide 48 - Tekstslide

De zee bouwt op
Bij vlakke, schuine kusten glijden golven de kuststrook op. 
-> zand wordt afgezet: strand
-> de kust wordt opgebouwd door een zwakke terugstroom: aanslibbingskust

 
 

• VB: Nederland
->er ontstaan zandbanken die bij eb gedeeltelijk droogvallen.
-> als ze opdrogen, neemt de wind het zand van de strandwallen mee naar de kust.
-> zo ontstaan kustduinen.

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide