1 t/m 3

§2.1: Rivieren van ijs 
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

§2.1: Rivieren van ijs 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het onstaan van de Alpen
  • Waar nu de Alpen liggen, lag vroeger een enorme tropische zee. 
  • Op de bodem ontstonden lagen sedimentgesteenten
  • Door endogene krachten bewegen de schollen. 
  • Als deze schollen botsen krijg je een plooiingsgebergte. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jong gebergte
  • De Alpen zijn een jonggebergte: spitse bergtoppen. 
  • Oud gebergte heeft flauwe hellingen door exogene krachten
  • Door verwering wordt het gesteente verpulverd, een bekende vorm is vorstverwering. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Erosie
  • Het losse materiaal wordt meegenomen door wind, water of ijs. 
  • Dit breekt het landschap nog meer af, dit is erosie. 
  • Door verwering en erosie worden bergen steeds minder steil en/of vormen er dalen. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen §2.1
Je kunt uitleggen: 
1. Hoe de Alpen zijn gevormd en wat daarvan de oorzaak was; 
2. Wat de verschillen tussen een oud en jong gebergte zijn en hoe de verschillen ontstaan; 
3. Wat het verschil is tussen verwering en erosie. 

Slide 5 - Tekstslide

§2.1
1. Hoe de Alpen zijn gevormd en wat daarvan de oorzaak was; 
2. Wat de verschillen tussen een oud en jong gebergte zijn en hoe de verschillen ontstaan; 
3. Wat het verschil is tussen verwering en erosie. 

§2.2


Het ontstaan van Gletsjers
  • Duizende jaren geleden waren de Alpen bedekt met Gletsjers. 
  • Tijdens het glaciaal viel neerslag in de vorm van sneeuw. 
  • Door het steeds bevriezen en ontdooien ontstond firn. 
  • Firn hoopt zich op en vorm een firnbekken. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het ontstaan van Gletsjers
  • Door mechanische verwering zijn stenen naar beneden gevallen.            
  • Puin rondom de gletsjer noemen we: zijmorenen, grondmorenen en eindmorenen. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het einde van een gletsjer
  • De gletsjer schuift door het dal naar beneden. 
  • Een dal door gletsjers heet een U-dal, een V-dal wordt gevormd door rivieren. 
  • Laag in het dal smelt de gletsjer en ontstaat er een gletsjertunnel en gletsjerpoort. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Na de ijstijd 
  • Rond 10.000 jaar geleden steeg de temperatuur op aarde weer. 
  • De eindmorenen zijn nog wel duidelijk in het landschap. 
  • Door de opwarming van de aarde smelten de gletsjers nog sneler. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De bovenloop van de Rijn 
  • Het smeltwater van de gletsjers zijn het brongebied van veel rivieren in Europa. 
  • Onderweg worden sommige rivieren aangevuld met regenwater (gemengde rivier).
  • In de bovenloop snijdt de Rijn zich door het landschap. 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Basisboek: De vorming van de Alpen 

B66, B77, B81, B84

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

B66: Endogeen en Exogeen
  • De dunne laag om de aarde heet de aardkorst. 
  • De binnenkant van de aarde bestaat uit de aardkern en aardmantel. 
  • Door de hitte is de binnenkant vloeibaar (magma). 
  • De kracht die schuivingen van platen veroorzaken zijn convectiestromen. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

B77: Reliëf 
Vier  reliëf soorten: 
  • Hooggebergte: hoger dan 1500m.
  • Middelgebergte: tussen 500 en 1500m. 
  • Heuvelland: tussen de 200 en 500 m. 
  • Laagland: lager dan 200. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

B81: Verwering 
  • Mechanische verwering: valt uit elkaar. 
  • Biologische verwering: wortel wringen in spleten van gesteente. 
  • Chemische verwering: de samenstelling verandert: roest. 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen §2.2
Je kunt uitleggen: 
- Hoe een gletsjer bijdraagt aan de opbouw van het landschap; 
- Wat de kenmerken zijn van de bovenloop van de Rijn; 
- Hoe de waterval van Schaffhausen is ontstaan. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

§3: Het stroomgebied van de Rijn

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De Bovenrijnse Laagvlakte
  • Vlakbij Basel is een gedeelte van de aardkorst naar beneden gezakt door een breuk. 
  • Het lagere gedeelte heet een slenk. Het hogere gedeelte is een horst. 
  • In de laagvlakte stroomt het water langzamer, en snijdt zich minder in het landschap. 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De Bovenrijnse Laagvlakte
  • Het dal is er breed en de rivier neemt ruime bochten: meanders. 
  • In de buitenbocht stroomt het water sneller dan in de buitenbocht. 
  • In de buitenbocht wordt materiaal meegenomen, in de binnenbocht wordt het neergelegd. 
  • Later ontstaan daar hoefijzermeren. 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De Middenrijn
  • In het middelste gedeelte van de Rijn baant de Rijn een weg door de bergen.
  • Het water zorgt ervoor dat het rivierdal steeds smaller wordt. 
  • De Rijn was vroeger een handelroute tussen Noord- en Zuid Europa. Kastelen waren om alles in de gaten te houden. 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De benedenloop van de Rijn
  • Voor de grens van Nederland verdwijnen de hoogteverschillen. 
  • De Rijn stroomt traag en breed door het landschap. 
  • Bij de monding van de rivier is het hoogteverschil erg klein (verhang). Hier is veel sedimentatie. 
  • Bij de kust vind je een delta. 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

§3: Basisboek 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

B90: 
  • Rivieren in laagland monden op verschillende manieren uit op zee. 
  • Door een lage stroomsnelheid zinkt er veel materuaal en ontstaat een delta. 
  • Een estuarium ontstaat in een gebied met veel eb- en vloed. 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

B120:
  • De hoofdrivier ontvangt water uit zijrivieren en beekjes. 
  • Al die waterlopen vormen een stroomstelsel. 
  • Stroomstelsel + hoofdrivier = stroomgebied. 
  • Het debiet is de hoeveelheid water die door de rivier stroomt. 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

B121: 
  • De bovenloop bestaat uit bergen en heuvels, de benedenloop is laagland.
  • Twee plaatsen liggen nooit op dezelfde hoogte. 
  • Het hoogte verschil is het verval
  • Het verhang per kilometer us het verhang

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Van De Bergen Naar De Zee
Hoofdstuk 2

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

§2.1: De vorming van de Alpen
Het onstaan van de Alpen
Jong Gebergte 
Erosie 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen §2.1
Je kunt uitleggen: 
1. Hoe de Alpen zijn gevormd en wat daarvan de oorzaak was; 
2. Wat de verschillen tussen een oud en jong gebergte zijn en hoe de verschillen ontstaan; 
3. Wat het verschil is tussen verwering en erosie. 

Slide 27 - Tekstslide

§2.1
1. Hoe de Alpen zijn gevormd en wat daarvan de oorzaak was; 
2. Wat de verschillen tussen een oud en jong gebergte zijn en hoe de verschillen ontstaan; 
3. Wat het verschil is tussen verwering en erosie. 

§2.2