D2Ath1 B2 Infectieziekten

D2ATh1  Je gezondheid
B2 Infectieziekten

Info gebruikt van:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a. 
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

D2ATh1  Je gezondheid
B2 Infectieziekten

Info gebruikt van:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a. 

Slide 1 - Tekstslide

Infectie - infectieziekten

Slide 2 - Woordweb

Infectie

Een infectie betekent dat ziekteverwekkende micro-organismen in je lichaam binnendringen. Deze organismen  vermenigvuldigen zich en ze veroorzaken een ontstekingsreactie. De ontsteking is de reactie van je lichaam op een infectie.
Micro-organismen zijn minuscule, voor het blote oog onzichtbare organismen, zoals bacteriën, virussen, schimmels en parasieten. Deze micro-organismen kunnen op verschillende manieren en plaatsen je lichaam binnendringen, waardoor verschillende infectieziekten ontstaan. Ze kunnen binnenkomen door je eten/drinken, ingeademde lucht, vrijen of bijv. een besmette naald.

Bacteriën kunnen bijv. de volgende ziekten veroorzaken : darminfectie, longontsteking, oorontsteking
Maak een begrippennet van de tekst in je schrift. Vergelijk jouw begrippen net met dat van een andere leerling.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een infectie?
A
Kan ontstaan door organismen die je met het blote oog kunt zien
B
Het is een ontsteking
C
Kan ontstaan door bacteriën
D
Het is het binnendringen van ziekteverwekkende micro-organismen in je lichaam

Slide 4 - Quizvraag

Infectie door een virus
Een virus krijg je vanuit je omgeving. Het is geen organisme want het vertoont geen levensverschijnselen. Een virus kan alleen overleven samen met een organisme (een gastheer).

Voorbeelden van ziektes die veroorzaakt worden door een virus zijn:
- verkoudheid   - griep
- rode hond      - mazelen
- koortslip         - aids
- ziekte van Pfeifer
  De ziekte van Pfeiffer kun je krijgen als je uit dezelfde
  beker drinkt als iemand die de ziekte heeft, of met 
  diegene zoent.


Noteer in je schrift wat een virus NIET is, hoe een virus kan leven en schrijf een paar voorbeelden op van ziektes die door een virus kunnen worden veroorzaakt.

Slide 5 - Tekstslide


Een virus

(1 of meer antwoorden goed)
A
Kan een infectie veroorzaken
B
Is geen organisme
C
Kan een oorontsteking veroorzaken
D
zorgt ervoor dat je altijd koorts krijgt

Slide 6 - Quizvraag

Oorzaken van een infectie
Wanneer een micro-organisme je lichaam is binnengedrongen en zich heeft vermenigvuldigd, zal je afweersysteem een ontstekingsreactie in gang zetten om deze uit te schakelen. 
Vaak merk je hier weinig van, maar je kunt er ook symptomen van krijgen. De klachten die je hebt bij een infectie worden vaak niet alleen veroorzaakt door de ziekteverwekker zelf, maar ook door de afweerreactie van je lichaam.

Slide 7 - Tekstslide


Waar voel je je nu eigenlijk ziek van?
A
Van de infectie
B
Van de infectie en van de afweerreactie van je lichaam
C
Van de afweer van je lichaam
D
Van de witte bloedlichaampjes

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Video

Verspreiding van micro-organismen
Micro-organismen kunnen zich op verschillende manieren verspreiden en in je lichaam terecht komen. Bijvoorbeeld via besmet water of voedsel, onhygiënisch toiletgedrag, seksueel contact, insectenbeten, handen schudden of het inademen van kleine vochtdeeltjes wanneer een besmet persoon niest of hoest. 

Je lichaam bevat ook allerlei micro-organismen, die nuttig zijn en bescherming geven: deze leven bijvoorbeeld in je maag-darmkanaal en op je huid. Deze darm- en huidflora, veroorzaken normaal gesproken geen ontstekingsreactie. 

Sommige infectieziekten zijn niet besmettelijk, andere wel. 
                                                   Maak een begrippennet in je schrift over deze tekst.


Maak een begrippennet in je schrift over deze tekst.

                                                                                                                           

Slide 10 - Tekstslide

Symptomen van een infectie (1)
De mate waarin je symptomen van een infectie krijgt, hangt van verschillende factoren af:

- De plaats waar het micro-organisme je lichaam is binnengedrongen.
- Het aantal micro-organismen dat is binnengedrongen.
- De mate waarin het micro-organisme ziekteverwekkend is.
- Het afweersysteem van je lichaam.

Symptomen van een infectie kunnen plaatselijk (lokaal) blijven, bijvoorbeeld bij de infectie van een huidwond. De volgende ontstekingsverschijnselen zijn klassiek bij een lokale infectie:
Roodheid  --- Zwelling --- Warmte --- Pijn --- Verlies van functie
                                                 Maak een begrippennet in je schrift over deze tekst.

Slide 11 - Tekstslide

Symptomen en bestrijding van een infectie
Als de infectie zich verder uitbreidt en de ziekteverwekker zich over de bloedbaan verspreidt, is je hele lichaam aangedaan. De ernst van de klachten kan variëren van je niet lekker en wat moe voelen, tot zeer ziek zijn met hoge koorts en koude rillingen.

Vaak heeft een virale infectie (een virus) een wat sluipender verloop dan het meer acute ontstaan van een bacteriële infectie (een bacterie). 

Bacteriën kunnen bestreden worden met antibiotica. Antibiotica maken de bacteriën dood en nemen de klachten weg. Antibiotica helpt ook tegen infecties door een parasiet. 
Tegen schimmelinfecties bestaan eveneens goed werkzame medicijnen (tablet-, crème- en drankvorm). Virussen zijn moeilijker te behandelen. 
Er bestaan antivirale middelen (middelen die een virus bestrijden) die de celdeling van virusdeeltjes tegengaan, maar die kunnen de virusinfectie nog niet goed doen verdwijnen.
Noteer in je schrift hoe een bacteriële infectie en een schimmelinfectie bestreden kunnen worden. 

Slide 12 - Tekstslide

De kans op een infectie
verkleinen of voorkomen
(1 of meer antwoorden goed)
A
Zorgen voor een uitgerust en een getraind lichaam (voldoende weerstand)
B
een schoon lichaam helpt
C
een schone omgeving en schone kleding helpt
D
voedsel op de juiste manier bereiden helpt

Slide 13 - Quizvraag

Witte bloedcel 
zonder vaste vorm
Sommige witte bloedcellen hebben geen vaste vorm. Daardoor kunnen ze makkelijk door de wand van een bloedvat. 

Als er bacteriën en/of andere ziekteverwekkers in je lichaam komen, kunnen de witte bloedcellen zo'n lichaamsvreemde stof 'insluiten'. Daardoor gaat de bacterie/ziekteverwekker dood. Dit gebeurt bijvoorbeeld als je een wondje hebt en er vocht uit de wond komt. 

De etter of pus bestaat uit dode witte bloedcellen en gedode bacteriën. 





Witte bloedcel
Je kunt uitleggen wat de functie en de werking van een witte bloedcel is.

Slide 14 - Tekstslide

Wat is niet waar?

A
etter bestaat uit dode witte bloedcellen en dode ziekteverwekkers
B
elke witte bloedcel kan door de wand van een bloedvat
C
bepaalde witte bloedcellen kunnen bijv. bacteriën insluiten
D
een witte bloedcel zonder vaste vorm kan door de wand van een bloedvat

Slide 15 - Quizvraag

Witte bloedcel
die antistoffen maakt
Ziekteverwekkers bevatten lichaamsvreemde eiwitten. Het afweersysteem van het lichaam herkent die eiwitten. Bepaalde witte bloedcellen maken antistoffen die vastplakken aan de lichaamsvreemde eiwitten. Dat kost wel enige tijd en in die tijd kun je ziek zijn. 
Als er voldoende antistoffen zijn geproduceerd en de ziekteverwekkers bedekt zijn, dan zijn ze uitgeschakeld.
Je bent weer beter!

Witte bloedcel
Je kunt uitleggen wat de functie en de werking van deze witte bloedcel is.

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de goede volgorde?

1. De ziekteverwekker is met antistoffen bedekt en onschadelijk
2. Ziekteverwekker dringt het lichaam binnen.
3. Antistof hecht aan de lichaamsvreemde stof
4. Witte bloedcellen maken antistoffen
A
4 - 3 - 2 - 1
B
1 - 2 - 3 - 4
C
2 - 4 - 3 - 1
D
3 - 4 - 2 - 1

Slide 17 - Quizvraag

Ziekteverwekkers


Volgende slide: filmpje.
Iedereen: virus + bacterie Opstroom: alles

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Natuurlijke immuniteit
Antistoffen
Ziekteverwekkers bevatten verschillende lichaamsvreemde stoffen. Eén antistof bestrijdt één lichaamsvreemde stof. 
Je lichaam maakt dus verschillende typen antistof. 
Zo'n antistof blijft langere tijd in je bloed en de witte bloedcellen 'onthouden' hoe ze zijn gemaakt. 
Dat is handig want bij een volgende besmetting met dezelfde ziekteverwekker, wordt heel snel opnieuw de 
juiste antistof gemaakt. Resultaat: je wordt niet ziek, je bent immuun voor die ziekte. Als je als kleuter bijv. waterpokken krijgt (je bent dan ziek), dan maakt je lichaam antistoffen. Je krijgt dan niet nog een keer de waterpokken. Je noemt dit natuurlijke immuniteit.
Dit werkt ook zo bij de ziektes: rode hond of bijv. de bof.
Je kunt uitleggen hoe natuurlijke immuniteit ontstaat.

Slide 20 - Tekstslide

Kunstmatige immuniteit: Omdat sommige ziektes gevaarlijk zijn, zijn 95 % van de kinderen in Nederland als ze 1 jaar ingeënt. Inenten is vaccineren. Bij een vaccinatie krijgt iemand een spuit. Dode of verzwakte ziekteverwekkers worden ingespoten. De witte bloedcellen reageren en maken antistoffen. De ingeënte persoon wordt daarbij een klein beetje ziek. Omdat de griep voor sommige mensen gevaarlijk kan zijn, is er ieder jaar voor hen een griepvaccinatie mogelijk.
Je kunt uitleggen hoe kunstmatige immuniteit ontstaat.

Slide 21 - Tekstslide

Griepprik
A
Deze maakt mensen immuun voor de griep
B
griepvaccinatie voor ouderen en mensen met minder weerstand
C
Deze prik krijg je als je de griep hebt, je wordt er beter van
D
Het is een inenting, ieder kind krijgt de griepprik

Slide 22 - Quizvraag

natuurlijke immuniteit
A
ontstaat doordat je een vaccinatie hebt gekregen
B
ontstaat doordat je bijvoorbeeld een griepprik hebt gekregen
C
immuniteit die ontstaat doordat je de ziekte doormaakt (ziek bent geweest van een ziekte)
D
is een erfelijke ziekte

Slide 23 - Quizvraag

vaccinatie
wat is dat?
A
inenting
B
immuniteit
C
infectie
D
antistof

Slide 24 - Quizvraag

Infectieziekten, wat zijn dat?
A
antistoffen die ontstaan als je ziek bent
B
stoffen die je ingespoten krijgt bij een vaccinatie
C
ziekten die erfelijk zijn
D
ziekten waarmee je anderen kunt besmetten

Slide 25 - Quizvraag

Antistoffen
A
stoffen die witte bloedcellen maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
B
stoffen die bloedplaatjes maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
C
stoffen die rode bloedcellen maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
D
stoffen die in ziekteverwekkers zitten

Slide 26 - Quizvraag

Weerstand
Wat is juist?
A
Iemand die aids heeft, heeft veel weerstand tegen infectieziekten
B
je lichaam beschermt zichzelf
C
je weerstand is altijd hetzelfde
D
je hebt altijd te weinig weerstand

Slide 27 - Quizvraag

Kunstmatige immuniteit
A
immuniteit die ontstaat doordat je al een keer een bepaalde ziekte hebt gehad
B
immuniteit die ontstaat door inenting met een vaccin, zoals de griepprik
C
Lichaamsvreemde stoffen die een ziekte veroorzaken
D
Lichaamsvreemde stoffen die geen ziekte veroorzaken

Slide 28 - Quizvraag

Witte bloedcellen
A
sluiten bacteriën en andere ziekteverwekkers in om ze te doden
B
zorgen voor de opname van zuurstof in het bloed
C
zorgen voor bloedstolling bij een wondje
D
bestaan uit bloedplasma

Slide 29 - Quizvraag

Ontsteking
A
is een reactie van je lichaam op een infectie
B
is een ziekte die je maar 1 x kunt krijgen
C
is een infectie
D
is een erfelijke ziekte

Slide 30 - Quizvraag

vocht uit een wond met dode witte bloedcellen en gedode bacteriën
A
etter / pus
B
bloed
C
urine
D
speeksel

Slide 31 - Quizvraag

Immuun
A
je kunt de ziekte niet meer krijgen
B
behoorlijk ziek worden van een ziekte
C
een lichaamsvreemde stof
D
een spuit krijgen met zwakke ziekteverwekkers

Slide 32 - Quizvraag

Lichaamsvreemde stoffen
A
stoffen waarvoor je immuun bent
B
stoffen die niet in je lichaam thuishoren
C
stoffen waarvan je altijd doodziek wordt
D
stoffen die bij je lichaam horen

Slide 33 - Quizvraag

Bekijk de filmpjes uit de planning.
Maak van elk filmpje een samenvatting.
De samenvatting (1/2 A4-tje) mag je gebruiken tijdens de open-toets.
Niet uitvoeren in 2018

Slide 34 - Tekstslide

Welke begrippen begrijp/ken je?

Slide 35 - Open vraag

Welke begrippen zijn nog lastig?

Slide 36 - Open vraag

Hoe ga jij lastige onderdelen begrijpen/leren?

Slide 37 - Open vraag

Wondje - ziekteverwekkers - witte bloedcellen - etter/pus
Een anderwoord voor witte bloedcel is fagocyt.
   Vertel het verhaal dat je ziet in de afbeelding

Slide 38 - Tekstslide

Een infectieziekte waarvoor je bent ingeënt
Kies een infectieziekte waarvoor je bent ingeënt.

Maak een verslag.
1. Naam van de gekozen ziekte? + algemene informatie.
2. Is het besmettelijk (hoe dan en vertel er meer over).
3. Wat is de oorzaak van de ziekte?
4. Wat zijn de symptomen van de ziekte?
5. Extra info (bijvoorbeeld over deze ziekte in andere landen).

Slide 39 - Tekstslide