Orgaanstelsels: aantal organen die samenwerken aan een bepaalde taak
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
apps.noordhoff.nl
Slide 7 - Link
Waaruit bestaan organen?
Cellen: kleine 'bouwsteentjes' waaruit dieren, mensen en planten bestaan
Celplasma: de dikke vloeistof in de cel.
Celkern: het ronde bolletje in de cel
dat alles regelt wat er in de cel gebeurt.
Celmembraan: een soort vlies dat
de inhoud van de cel bij elkaar houdt
Slide 8 - Tekstslide
Organisme
Orgaanstelsel
Orgaan
Cel
Slide 9 - Tekstslide
apps.noordhoff.nl
Slide 10 - Link
Paragraaf 1.2
Je omgeving ontdekken
Blz: 20 - 27
Slide 11 - Tekstslide
Leerdoelen 1.2
Uitleggen wat een organisme is en hier voorbeelden bij noemen.
Een willekeurig organisme op een goede manier beschrijven en daarbij verschillende kenmerken van dat organisme benoemen.
Het verschil uitleggen tussen een natuurgetrouwe en een schematische tekening.
Het verschil uitleggen tussen een lengtedoorsnede en een dwarsdoorsnede en kan voorbeelden noemen van voorwerpen die je in de lengte of dwars doorsnijdt
Slide 12 - Tekstslide
Leerdoelen 1.2 (vervolg)
5. Uitleggen wat het verschil is tussen een loep en een microscoop en voorbeelden noemen in welke situatie je welke gebruikt.
6. De onderdelen van een microscoop opnoemen, beschrijven wat ze doen en aanwijzen waar ze op de microscoop zitten.
7. Uitleggen op welke manieren je de naam van een organisme kunt opzoeken (determineren).
Slide 13 - Tekstslide
Leerdoel 1:
Uitleggen wat een organisme is en hier voorbeelden bij noemen.
Een willekeurig organisme op een goede manier beschrijven en daarbij verschillende kenmerken van dat organisme benoemen.
Slide 14 - Tekstslide
Organisme
Mensen, dieren en planten
Alles wat leeft noem je een organisme
Als je een organisme waarneemt, let je op de kenmerken.
Een kenmerk is een eigenschap waaraan je het organisme kunt herkennen, bijvoorbeeld de vorm of de kleur
Slide 15 - Tekstslide
Wel / geen organisme?
Slide 16 - Tekstslide
Wel / geen organisme?
Slide 17 - Tekstslide
Leerdoel 2:
Uitleggen wat het verschil is tussen een loep en een microscoop en voorbeelden noemen in welke situatie je welke gebruikt.
Slide 18 - Tekstslide
Bekijken van een organisme
1. met een loep
Een loep is een vergrootglas. Met de loep worden alle onderdelen een paar keer vergroot
2. met een microscoop
Als je nog kleinere onderdelen wilt bekijken, gebruik
je een microscoop. In een microscoop zitten twee
lenzen. Die lenzen vergroten kleine onderdelen heel vaak
Slide 19 - Tekstslide
Oog, loep of microscoop?
Splinter
Cellen
Bacteriën
Vinger
Slide 20 - Tekstslide
Oog, loep of microscoop?
Splinter
Cellen
Bacteriën
Vinger
Slide 21 - Tekstslide
Leerdoel 3:
Het verschil uitleggen tussen een natuurgetrouwe en een schematische tekening.
Slide 22 - Tekstslide
Natuurgetrouwe en schematische tekening
Natuurgetrouwe tekening
Je tekent heel precies wat je ziet en je
geeft alle details weer.
Het lijkt bijna een foto.
Schematische tekening
Je tekent alleen belangrijke onderdelen
van een organisme.
Slide 23 - Tekstslide
Natuurgetrouwe of schematische tekening
Slide 24 - Tekstslide
Natuurgetrouwe of schematische tekening
Slide 25 - Tekstslide
Leerdoel 4:
Het verschil uitleggen tussen een lengtedoorsnede en een dwarsdoorsnede en kan voorbeelden noemen van voorwerpen die je in de lengte of dwars doorsnijdt.
Slide 26 - Tekstslide
lengte- en dwarsdoorsnede
1. Lengtedoorsnede:
Als je iets van boven naar beneden doorsnijd
2. Dwarsdoorsnede:
Als je iets door de breedte
doorsnijd
Slide 27 - Tekstslide
lengte- en dwarsdoorsnede
Slide 28 - Tekstslide
lengte- en dwarsdoorsnede
Slide 29 - Tekstslide
Leerdoel 5:
De onderdelen van een microscoop opnoemen, beschrijven wat ze doen en aanwijzen waar ze op de microscoop zitten.
Slide 30 - Tekstslide
Microscoop
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
Leerdoel 6:
Uitleggen op welke manieren je de naam van een organisme kunt opzoeken (determineren).
Slide 33 - Tekstslide
Determineren
Met een zoekkaart kan je namen van organisme opzoeken.
Op de kaart staat steeds een vraag over een kenmerk.
Die kun je met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoorden.
Door je organisme goed te bekijken en de vragen te beantwoorden, vind je de naam.
Dit opzoeken van een naam van een organisme heet determineren.
Slide 34 - Tekstslide
Voorbeeld zoekkaart:
Slide 35 - Tekstslide
Paragraaf 1.3
Gegevens vastleggen
Slide 36 - Tekstslide
Leerdoelen
Een eenvoudig onderzoek doen en de resultaten verwerken in een tabel én een grafiek.
Uitleggen welke soort diagram je gebruikt voor welk soort onderzoek.
Slide 37 - Tekstslide
Hoe geef je aantallen weer?
Lijst: je kunt waarnemingen opschrijven in een lijst
Tabel: een lijst is niet zo overzichtelijk. Het is daarom duidelijker om een tabel te maken.
Staafdiagram: Je kunt aantallen ook weergeven in een staafdiagram. . De hoogte van elke staaf geeft een aantal aan.
Slide 38 - Tekstslide
Een lijst
Slide 39 - Tekstslide
Tabel
Staafdiagram
Slide 40 - Tekstslide
In welke diagram leg je groei vast?
Lijndiagram: diagram waarin je met een lijn de toename (groei) of afnamen in lengte of gewicht laat zien.
Op de horizontale as (x-as) staat zijn leeftijd in jaren.
Op de verticale as (de y-as) staat zijn lengte in centimeters
Slide 41 - Tekstslide
Lijst
Lijndiagram
Slide 42 - Tekstslide
In welke diagram leg je procenten vast?
Cirkeldiagram: taartdiagram, waarbij elke 'taartpunt'een percentage van de hele taart weergeeft.
Slide 43 - Tekstslide
Paragraaf 1.4
Onderzoek doen
Slide 44 - Tekstslide
Leerdoelen 1.4
Uitleggen in welke stappen je onderzoek doet.
Een goede onderzoeksvraag verzinnen.
Slide 45 - Tekstslide
Stap 1: onderzoeksvraag
Bedenk wat je wil gaan onderzoeken.
Onderzoeksvraag: duidelijke vraag die je door onderzoek te doen gaat beantwoorden.
Slide 46 - Tekstslide
Stap 2: Werkwijze
Werkwijze: alles wat je moet doen om een onderzoek uit te voeren
Benodigdheden: alle spullen die je nodig hebt om onderzoek te doen