UL 2.6 weefsels 1m/h

planning

1 = herhalingsvragen 2.5 en 2.8
2 = uitleg basisstof 2.6
3 = aan de slag met opdrachten van 2.6
4 = huiswerk opgeven voor volgende week
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

planning

1 = herhalingsvragen 2.5 en 2.8
2 = uitleg basisstof 2.6
3 = aan de slag met opdrachten van 2.6
4 = huiswerk opgeven voor volgende week

Slide 1 - Tekstslide

Wat is celdeling?
A
Vorming van nieuwe cellen
B
Vorming van nieuw en vooral ander DNA
C
Vorming van nieuwe erfelijke eigenschappen
D
Vorming van een heel nieuw leven

Slide 2 - Quizvraag

Wat is celdeling?
A
cellen splitsen zich in tweeën
B
cellen worden groter
C
cellen worden langer
D
cellen worden kleiner

Slide 3 - Quizvraag

Wat is gewone celdeling?
A
Als de dochtercel de helft minder chromosomen heeft dan de moedercel.
B
Als de dochtercel hetzelfde aantal chromosomen heeft dan de moedercel.
C
Als de dochtercel meer chromosomen heeft dan de moedercel.

Slide 4 - Quizvraag

wat is de juiste volgorde voor celdeling?
A
kerndeling -> plasmagroei -> celdeling
B
plasmagroei -> kerndeling -> celdeling
C
kerndeling -> celdeling -> plasmagroei
D
plasmagroei -> celdeling -> kerndeling

Slide 5 - Quizvraag

Het terugkerende proces van celdeling, groei en weer een nieuwe celdeling noem je...
A
celdeling
B
Stamcellen
C
celcylcus
D
Brain crash!!

Slide 6 - Quizvraag

Wat zijn stamcellen?
A
spiercellen
B
zenuwcellen
C
cellen die oneindig kunnen delen
D
cellen die maar een paar keer delen

Slide 7 - Quizvraag

Stamcellen kunnen oneindig delen.
Wat is er bijzonder aan embryonale stamcellen?
A
Die komen alleen voor bij embryo’s
B
Die kunnen nog elke type cel worden
C
Die kunnen niet meer delen
D
Die kunnen nooit een even aantal chromosomen hebben

Slide 8 - Quizvraag

Geef aan of de volgende beweringen juist of onjuist zijn.
Sleep de woorden juist en onjuist
over de beweringen.
pantoffeldiertje
amoebe
Bij pantoffeldiertjes vindt voortbeweging plaats door het vormen van schijnvoetjes.
Bij het pantoffeldiertje wordt met P een voedingsvacuole aangegeven.
Bij pantoffeldiertjes worden onverteerde voedselresten verwijderd via de celanus.
Een amoebe heeft een celkern.
Pantoffeldiertjes en amoeben zijn beide eencellige organismen.
Juist
Onjuist
Juist
Onjuist
Juist
Onjuist
Juist
Onjuist
Juist
Onjuist

Slide 9 - Sleepvraag

Wat vormt een amoebe als hij zich voortbeweegt (en ook als hij eet)?

Slide 10 - Open vraag

Het pantoffeldiertje beweegt en eet met zijn......
A
schijnvoetjes
B
celkern
C
celmond
D
trilhaartjes

Slide 11 - Quizvraag

2.6 =Weefsels

leerdoelen:
1 = Ik weet dat een organisme bestaat uit cellen. 
2 = Ik kan weefsels van mensen en planten noemen met hun functie.

Slide 12 - Tekstslide

van groot naar klein        (dit blok = aantekening!)
organisme + orgaanstelsel + orgaan + weefsel + cel

Slide 13 - Tekstslide

schrijf onderstaande aantekening  op blz. 167 in je boek


van groot naar klein : 
organisme --> orgaanstelsel --> orgaan --> weefsel --> cel

Slide 14 - Tekstslide

Omdat weefsels zijn opgebouwd uit cellen, eerst korte uitleg cellen.

  • Alle organismen bestaat uit 1 of meer cellen

  • Cellen zijn de bouwstenen van een organisme.

  • Cellen zijn zo klein dat je ze alleen kunt zien onder een microscoop.

  • Het lichaam van de mens bestaat uit 30 biljoen cellen.
       Dat is 4000x zo veel cellen als er mensen op aarde leven. 

Slide 15 - Tekstslide

Onder een microscoop lijken cellen plat, maar dat zijn ze niet. 
Cellen onder de microscoop lijken plat, maar dat zijn ze niet.  

Slide 16 - Tekstslide

weefsels van mensen
Cellen van hetzelfde type liggen vaak bij elkaar. 
Een groep cellen met dezelfde vorm en functie noem je een weefsel. Enkele weefsels (onder de microscoop):
   botweefsel                    zenuwweefsel                      spierweefsel

Slide 17 - Tekstslide

tussencelstof
In veel weefsels zit tussen de cellen tussencelstof. Er zijn verschillende typen tussencelstof. Soms is het een vloeistof (hersenvloeistof). Soms is het een harde stof (botweefsel). 


Slide 18 - Tekstslide

weefsels van planten
Ook de organen van planten bestaan uit weefsels. 




Door de huidmondjes nemen CO2 op uit de lucht en geven ze zuurstof af.  Als een huidmondje open is, verdampt er water uit het blad. Daarom hebben veel planten huidmondjes aan de onderkant van de bladeren, want dan verdampt water minder snel. Bij te veel verdamping, sluiten de huidmondjes. 
Bij waterlelies zitten de huidmondjes aan welke kant?

Slide 19 - Tekstslide

weefsels van planten
Hieronder staat een bladdoorsnede met verschillende soorten weefsels.
De opperhuid beschermt de plant tegen invloeden van buitenaf.

Slide 20 - Tekstslide

jaarringen
Een weefsel in de stam van een boom is het cambium. Dit is een laag cellen dicht onder de schors. 

Het cambium vormt nieuw hout richting het midden van de stam.

Daardoor blijft het cambium altijd vlak onder de schors liggen. 

Slide 21 - Tekstslide

jaarringen
In de lente groeit een boom hard. De nieuwe houtcellen zijn dan groot en licht van kleur. 
In de zomer groeit de boom minder hard. De nieuwe houtcellen zijn kleiner en het laagje is donkerder van kleur. 
In de herfst en winter groeit de boom niet. 
Elk jaar ontstaat zo een nieuwe laag hout die bestaat uit een licht en donker laagje. Het hout dat een boom in 1 jaar vormt, heet een jaarring. 
Het oudste hout ligt in het midden van de stam.

Slide 22 - Tekstslide

Ga aan de slag met:
online maken van thema 2
van basisstof 2.6 
opdracht 1 t/m 8, 
klaar; start met het maken van 
Test Jezelf´s van 2.1 t/m 2.7


Nu online maken van thema 2
van basisstof 2.6  opdracht 1 t/m 8


klaar; 
                  maak de Test Jezelf van 2.1 
               dan de Test Jezelf van 2.2
               dan de Test Jezelf van 2.3
              dan de Test Jezelf van 2.4
             dan de Test Jezelf van 2.5


Slide 23 - Tekstslide

huiswerk voor volgende les = 
online maken van thema 2
van basisstof 2.6; opdracht 1 t/m 8
proefwerk thema 2.1 t/m 2.7
voor B1g = 8 maart 2023


Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

chromebook dicht
basisstof 2.4; cellen

lesdoelen:
  • Ik kan de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken en functies.
  • Ik kan de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken en functies.

Slide 26 - Tekstslide

Cellen
Cellen zijn bouwstenen van organismen.

Alles wat leeft bestaat uit cellen.

Er zijn veel verschillende type cellen. Ook al verschilt hun vorm, de bouw van cellen is grotendeels gelijk. 

Het lichaam van een mens bestaat uit wel 30 biljoen cellen.

Slide 27 - Tekstslide

dierlijke cel
Alle dieren hebben dezelfde soort cellen: dierlijke cellen.

De vorm kan wel verschillen, maar de vorm heeft te maken met de functie.  


Slide 28 - Tekstslide

dierlijke cel
Elke dierlijke cel heeft dezelfde onderdelen:
1 = celmembraan
2 = kernplasma
3 = kernmembraan
4 = cytoplasma
! 2+3 samen = celkern

Slide 29 - Tekstslide

tekening dierlijke cel
Wangslijmvliescellen van de mens onder een microscoop.
TIP: Deze cellen hebben diepte, maar dat zie je onder een microscoop amper. 

Slide 30 - Tekstslide

functies van de onderdelen:
  • De celmembraan is een dun vliesje, deze scheidt de inhoud van de cel van zijn omgeving. Het bestaat uit vetten en eiwitten. 

  • Cytoplasma is een dikke vloeistof, bestaat uit water met opgeloste stoffen en zwevende deeltjes.  

  • De celkern stuurt de cel aan. Het is het regelcentrum van de cel. 

Slide 31 - Tekstslide

Plantaardige cel

Slide 32 - Tekstslide

Plantaardige cel
De functies van de celmembraan, de celkern en het cytoplasma zijn bij een dierlijke en plantaardige cel hetzelfde.....

De celwand is een stevig laagje om de cel heen.  Deze zorgt voor stevigheid. Het is geen deel van de cel, maar ligt eromheen. Het is een tussencelstof (dat heb je bij 2.3 net geleerd).

Slide 33 - Tekstslide

Plantaardige cel
De meeste planten hebben midden in de 
cel één grote vacuole. Dat is een blaasje 
gevuld met vocht (water met opgeloste stoffen). 

In het cytoplasma kunnen plastiden voorkomen. Dat zijn korrels met een speciale functie. Er zijn verschillende plastiden, zoals bladgroenkorrels, kleurstofkorrels en zetmeelkorrels;


Slide 34 - Tekstslide

Plastiden:

  • Bladgroenkorrels: komen voor in de groene delen van een plant. In de bladgroenkorrels vindt de fotosynthese plaats.
  • kleurstofkorrels: Deze vind je in de cellen van bloemen en vruchten met een rode, oranje of gele kleur. 
  • zetmeelkorrels; Deze zitten bijvoorbeeld in de cellen van aardappels. In zetmeelkorrels is zetmeel opgeslagen. De korrels hebben geen kleur. Als je deze onder een mircoscoop wilt bekijken, moet je een beetje paarse vloeistof toevoegen om ze beter te kunnen zien. 
(korrels met een speciale functie)

Slide 35 - Tekstslide

Celorganellen:

Delen van een cel die een eigen functie hebben, noem je celorganellen
Voorbeelden hiervan zijn de celkern, de vacuole en plastiden. 

In dierlijke en plantaardige cellen komen nog veel andere celorganellen voor die je misschien in de bovenbouw gaat leren. 

Slide 36 - Tekstslide

Plantaardige cel
(onder microscoop)
Dierlijke cel
(onder microscoop)

Slide 37 - Tekstslide

Werk online verder aan:
?!Eerst afmaken thema 2: 
van basisstof 2.3 
opdracht 1 t/m 4 + 6 t/m 8

Daarna verder werken aan;
Online maken van thema 2
basisstof 2.4
opdracht 1 t/m 7


 

Slide 38 - Tekstslide

huiswerk voor volgende week = 

basisstof 2.3 = opdracht 1 t/m 4 + 6 t/m 8
EN
basisstof 2.4 = opdracht 1 t/m 7

Slide 39 - Tekstslide