Pincode 6.2 TL 3 KRN

                    Par. 2 Het gaat om  winst
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

                    Par. 2 Het gaat om  winst

Slide 1 - Tekstslide

wat betaal jij? 
Inkooprijs
winstopslag 
__________________  + 
verkoopprijs
BTW
______________________ +
consumentenprijs

Slide 2 - Tekstslide

wat betaal jij? 
 100 euro (Inkooprijs) 
                                   (80% winstopslag) 
__________________  + 
                        (verkoopprijs)
                 (21% BTW)
______________________ +
                                    (consumentenprijs)

Slide 3 - Tekstslide

praktisch
inkoopprijs + winstopslag = verkoopprijs
100 euro + 80% 
 100 euro + (80% van 100 euro)
100 euro + 80 euro = 180 euro 

Inkoopprijs + opslag
100% + 80% is 180%
inkoopprijs x 1.8

Slide 4 - Tekstslide

Wat is winst?
A
De prijs die klanten je betalen
B
de kosten die je hebt
C
De opbrengst min de kosten

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

zelfde met BTW
verkoopprijs + BTW= consumentenprijs
100 euro + 21% 
 100 euro + (21% van 100 euro)
100 euro +21 euro = 121 euro 

BEDRAG + btw
100% + 21% is 121%
verkoopprijs x 1.21








Slide 7 - Tekstslide

6.1 Herhalen
wat zijn productiefactoren?
welke zijn er?
welke beloning staat er tegenover?
wat is arbeidsintensief?
Wat is kapitaalintensief? 
krnk

Slide 8 - Tekstslide

6.1 afschrijvingen
Mooie fatbike gekocht! 2999 euro
verkoop na 4 jaren 799 euro
Wat is de afschrijving per jaar?

2999 - /- 799 = 2200
dat kost hij jou in totaal.............. dus 2200 delen door 4 jaren 
2200/4= 550 euro jaar  als afschrijving


Slide 9 - Tekstslide

maak nu
vanaf pagina 163: 9 tot en met 13
timer
7:00

Slide 10 - Tekstslide

6.2 omzet 
wat je krijgt voor jouw verkopen
Prijs x hoeveelheid verkochte producten
prijs x afzet

Brutowinst = omzet -/- inkoopwaarde
netto winst = brutowinst - bedrijfskosten

Slide 11 - Tekstslide

maak nu
vanaf pagina 166: 9 tot en met 11
timer
7:00

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de brutowinstopslag?
A
De inkoopprijs.
B
Het verlies.
C
Het bedrag dat de winkelier bij de inkoopprijs optelt.
D
Het hele bedrag dat de klant moet betalen voor het product.

Slide 13 - Quizvraag


Voor je kledingzaak koop je een jas in voor € 55.
Je rekent 75% brutowinstopslag.
Bereken het bedrag van de brutowinstopslag
A
€ 96,25
B
€ 13,75
C
€ 41,25

Slide 14 - Quizvraag

Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag
Voor je kledingzaak koop je een jas in voor € 55.
Je rekent 75% brutowinstopslag.
Bereken de verkoopprijs
A
€ 96,25
B
€ 13,75
C
€ 41,25

Slide 15 - Quizvraag

Consumentenprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag+ BTW
Voor je kledingzaak koop je een jas in voor € 55.
Je rekent 75% brutowinstopslag. De BTW is 21%
Bereken de consumentenprijs
A
€ 96,25
B
€ 13,75
C
€ 41,25
D
€ 116,46

Slide 16 - Quizvraag


Voor je boekenwinkel koop je een boek in voor € 9 Je rekent 50% brutowinstopslag.
Bereken het bedrag van de brutowinstopslag
A
€ 6,-
B
€ 3,-
C
€ 4,50
D
€ 9,-

Slide 17 - Quizvraag

Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag
Voor je boekenwinkel koop je een boek in voor € 9 Je rekent 100% brutowinstopslag.
Bereken de verkoopprijs
A
€ 9,-
B
€ 13,50
C
€ 6,-
D
€18,-

Slide 18 - Quizvraag

Consumentenprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag+ BTW
Voor je boekenwinkel koop je een boek in voor € 9
Je rekent 100% brutowinstopslag.
Bereken de consumentenprijs
A
€ 9,-
B
€ 18,-
C
€ 19,62
D
€21,78

Slide 19 - Quizvraag

Hoe bereken je de Omzet?

Omzet=...
A
Afzet x Verkoopprijs
B
Verkoopprijs x Inkoopprijs
C
Afzet x Winst
D
Winst x Verkoopprijs

Slide 20 - Quizvraag

Fietswinkel Spakenburg heeft een brutowinst van € 468.000 per jaar.
De bedrijfskosten zijn € 350.000 per jaar.
Wat is zijn nettoresultaat?
A
€ 118.000 nettoverlies
B
€ 118.000 nettowinst
C
€ 108.000 nettoverlies
D
€ 108.000 nettowinst

Slide 21 - Quizvraag

Brutowinst - ….. = nettoresultaat
A
Omzet
B
Inkoopwaarde
C
Bedrijfskosten
D
Nettowinst

Slide 22 - Quizvraag

Ida en Wytze hebben een camping. Deze zomer haalden ze een brutowinst van € 59.780.
De bedrijfskosten waren € 59.912. Wat is het nettoresultaat? Kies het juiste antwoord.
A
€ 132; nettoverlies
B
€ 132; nettowinst
C
€ 119.692; nettoverlies
D
€ 119.692; nettowinst

Slide 23 - Quizvraag

Omzet = 1200,-
Brutowinst = 900,-
Inkoopwaarde omzet = ...
A
500,-
B
299,99,-
C
Geen idee
D
300,-

Slide 24 - Quizvraag

Brutowinst =
A
Inkoopwaarde - Omzet
B
Omzet - bedrijfskosten
C
Omzet + Winst
D
Omzet - Inkoopwaarde

Slide 25 - Quizvraag

Omzet=...
Afzet=...
A
Omzet=aantal stuks Afzet=aantal x de prijs
B
Omzet=aantal stuks x de prijs Afzet = aantal stuks

Slide 26 - Quizvraag

De brutowinst is 40% van de omzet. De inkoopwaarde v.d. omzet is €600,-
Hoeveel is de omzet?
A
€1000,-
B
€240,-
C
€360,-
D
€550,-

Slide 27 - Quizvraag