V4 - T3 : BS 5 Ontstaan van soorten

Thema 4 Evolutie

B7
Ontstaan van soorten
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 4 Evolutie

B7
Ontstaan van soorten

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel B7
  • Je kunt manieren van reproductieve isolatie beschrijven
    - door geografische verschillen
    - door verschil in gedrag

  • Je kunt aan de hand van het eilandbiogeografiemodel de eilandtheorie uitleggen


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

q is dus 0,3. Hoeveel van de (100) muizen zijn homozygoot voor het kortharige allel (H)
A
p = 0,7 dus 70% van 100 is 70 muizen
B
homozygoot is p2 dus 0,7 x 0,7 = 0,49 is dus 49 muizen

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In een populatie van 100 vogels is de allelfrequentie voor het recessieve allel voor witte vleugels 0,4.

Hoeveel vogels in die populatie hebben witte vleugels?
A
16
B
8
C
4
D
32

Slide 4 - Quizvraag

aa = q2 = 0,42 = 0,16 x 100 = 16     
In een populatie komen 15 gele en 35 blauwe vogels voor.

Wat is de allelfrequentie van allel A?

A
0,2
B
0,35
C
0,4
D
0,45

Slide 5 - Quizvraag

AA = 25 individuen = 50 allelen A
Aa = 10 individuen = 10 allelen A

is samen 60 van de 100 allelen = 0,6
In een populatie komen 15 gele en 35 blauwe vogels voor.
10 blauwe vogels zijn heterozygoot.
Wat is de allelfrequentie van allel A?


q2= 15/50= 0.3 
q=√0.3 = 0.5478
p+q=1  dus 1-0.5478= 0.452

Dus allel A is 0.45

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In een populatie komen 6 witte en 10 rode bloemen voor. Rood is dominant.
Wat is de allelfrequentie van allel A?
A
0,44
B
0,54
C
0,39
D
0,46

Slide 7 - Quizvraag

A = 20 allelen van de rode bloemen + 34 allelen van de roze bloemen = 54

Dan 54/100 = 0,54
In een populatie komen 6 witte en 10 rode bloemen voor. Rood is dominant.


Wat is de allelfrequentie van allel A?




q2= 6/16= 0.375
q=√0.375 = 0.6124
p+q=1  dus 1-0.6124= 0.3876

Dus allel A is 0.39

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Reproductieve isolatie
Belangrijk bij ontstaan nieuwe soorten

  • Geografische isolatie (allopathisch)
  • Verschillen in gedrag (sympatische soortvorming)
  • Tijd (sympatische soortvorming)

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontstaan van soorten
  • Voor het ontstaan van nieuwe soorten, moet langere tijd geen uitwisseling van genen zijn: reproductieve isolatie

  • Vindt in één populatie een mutatie plaats, dan komt die niet in de andere populatie. Na een tijdje zijn ze zó verschillend, dat het twee soorten zijn geworden.

  • Reproductieve isolatie kan plaatsvinden door geografische isolatie (bv. een bergketen) --> allopatrische soortvorming

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Polyploïdie

  • vergroot opbrengst gewassen



Gebruik colchicine: spoelfiguur wordt afgebroken

hierdoor polyploïdie: veelvoud van het aantal chromosomen

4n
2n

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Polyploïdie

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontstaan nieuwe soorten

reproductieve isolatie 
- Variatie
-Selectie
-Voortplanting

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eilandtheorie
allopathisch:
ander vaderland

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eilandtheorie
Grootte van het eiland beïnvloedt de snelheid van uitsterven:
- Klein eiland: veel concurrentie -> soorten sterven sneller uit.
- Groot eiland: minder concurrentie -> soorten sterven minder snel uit.

Groene lijnen in de grafiek.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eilandtheorie
Afstand van het eiland tot het vaste land (bron van migratie)
- Dichtbij: veel migratie 
- Ver weg: weinig migratie 
Meer bij groot eiland dan bij klein eiland door meer beschikbare niches!

Rode lijnen in de grafiek.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eilandtheorie
Dynamisch evenwicht: het punt waarop de immigratie gelijk is aan de snelheid van uitsterven.
De biodiversiteit blijft gelijk.
Er verdwijnen wel soorten en die worden vervangen door nieuwe.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eilandtheorie 93c
De eilandtheorie voorspelt de grootte van de biodiversiteit van geïsoleerde gebieden, zoals eilanden, bergtoppen, meren en bossen.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eilandtheorie

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eilandtheorie 93c
Hoe kleiner het eiland, hoe minder immigratie en hoe groter kans op extinctie

Hoe groter afstand tot vaste land, hoe lager immigratie en hoe grote de extinctie

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eilandtheorie op de Wadden
Welke Waddeneiland heeft de grootste biodiversiteit? 
Verklaar met de eilandtheorie van BINAS 93C.

A     Texel
B     Ameland
C     Terschelling

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

93C

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenvatting Eilandtheorie
In het voorkomen van het aantal soorten op eilanden zag Darwin een wetmatigheid: 
- hoe groter het eiland, hoe meer soorten. 
- hoe verder van het vaste land, hoe minder soorten.

De eilandtheorie beschrijft dus de biodiversiteit in relatie tot de grootte van een eiland (of een ander geïsoleerd ecosysteem) en de afstand tot het vaste land (of tot andere ecosystemen).

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Zijn er vragen?
Zijn er vragen?

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zet de eiland vormen op volgorde van hoeveelheid soorten die er kunnen voorkomen van minste naar meeste soorten.
1 (minste soorten)
2
3
4 (meeste soorten)
klein eiland ver weg
groot eiland ver weg
groot eiland dichtbij
klein eiland dichtbij

Slide 30 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke eiland komen de meeste soorten voor?
A
klein eiland, dichtbij
B
klein eiland ver weg
C
groot eiland, dichtbij
D
groot eiland, ver weg

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Selectiedruk is het hoogste door... (kies het beste antwoord)
A
het organisme
B
het ecosysteem
C
de levensgemeenschap
D
de populatie

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Maak opdracht 67 t/m 80
- klaar: maak test jezelf
timer
5:00

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies