10.3 Nieuwe soorten

H9: Erfelijkheid
H10: Evolutie
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

H9: Erfelijkheid
H10: Evolutie

Slide 1 - Tekstslide

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 10.3 Nieuwe Soorten

Slide 2 - Tekstslide

Deze les:
- Korte herhaling..
- 10.3 Nieuwe soorten dl1
- Nakijken en bespreken HW


Slide 3 - Tekstslide

Wat was ook alweer....
In een populatie fruitvliegjes is de verhouding tussen vliegjes met rode ogen en witte ogen 50/50.
Een paar generaties later is dit 75/25 geworden.

Is dit natuurlijke selectie?

Is dit genetic drift?

Slide 4 - Tekstslide

Wat was ook alweer....
Een soort?

Slide 5 - Tekstslide

Wat was ook alweer....
Een soort?


Organismen behoren tot één soort als ze samen, in natuurlijke omstandigheden, vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen.

Slide 6 - Tekstslide

Aan welke vink is Geospiza difficilus S. het minste verwant?
A
Camaryngus psitaculla P.
B
Geospiza difficilus P.
C
Geospiza fuliginosa S.
D
Alle soorten zijn even nauw verwant

Slide 7 - Quizvraag

Doel en begrippen 10.3
Je leert hoe biologen denken dat nieuwe soorten ontstaan

soort, reproductieve isolatie, biodiversiteit, eilandtheorie, verbindingsroutes, rode lijsten, genenbanken



Slide 8 - Tekstslide

Hoe veranderen soorten?
1. Mutaties en recombinatie zorgen voor een grote genetische variatie in een populatie.
2. Individuen met een hoge fitness (gunstige allelen) in de omstandigheden waar ze leven zullen meer nakomelingen krijgen (selectiedruk/ natuurlijke selectie). 
3. De gunstige allelen zullen meer gaan voorkomen in de populatie (survival of the fittest/overerving). 
--> Dit kan er toe leiden dat een populatie een bepaalde richting in verandert die gunstiger is binnen de omstandigheden (adaptatie).

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de goede volgorde
van evolutie?
A
Survival of the fittest, natuurlijke selectie, genetische variatie, overerving goede eigenschappen
B
Genetische variatie, natuurlijke selectie, survival of the fittest, overerving goede eigenschappen
C
Natuurlijke selectie, genetische variatie, survival of the fittest, overerving goede eigenschappen
D
Genetische variatie, survival of the fittest, natuurlijke selectie, overerving goede eigenschappen

Slide 10 - Quizvraag

Evolutie treedt volgens Darwin
op doordat ….
A
.. in een populatie individuen zich voortdurend aanpassen aan veranderende milieuomstandigheden en vooral nieuwe kenmerken doorgeven aan hun nakomelingen.
B
.. verandering in het milieu de individuen in een populatie aanzet tot mutaties om te overleven; die mutaties worden dan doorgegeven aan hun nakomelingen.
C
.. in een populatie alléén sterke individuen overleven en deze dus ook gemiddeld sterke individuen zullen voortbrengen.
D
.. in een populatie vooral de aan het milieu aangepaste individuen zich zullen voortplanten.

Slide 11 - Quizvraag


A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 12 - Quizvraag


A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 13 - Quizvraag

Hoe ontstaan nieuwe soorten?
Als twee populaties van elkaar gescheiden raken en daardoor niet meer onderling voortplanten (reproductieve isolatie),
dan kunnen deze populaties genetisch zo van elkaar gaan verschillen (door mutaties én selectiedruk) dat ze samen geen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen
-> er zijn twee soorten ontstaan.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Twee uitspraken over het ontstaan van nieuwe soorten:

Katrien zegt: Er is sprake van twee nieuwe soorten als twee groepen organismen niet meer in staat zijn onderling voort te planten
Marion zegt: Bij het ontstaan van nieuwe soorten is het belangrijk dat een groep organismen geïsoleerd raakt van een andere groep soortgenoten
Wie heeft gelijk?
A
Beide hebben gelijk
B
Geen van beide heeft gelijk
C
Alleen Katrien heeft gelijk
D
Alleen Marion heeft gelijk

Slide 16 - Quizvraag

Reproductieve isolatie
Door ruimte

Slide 17 - Tekstslide

Reproductieve isolatie
Door tijd (dag/ nacht of seizoen)

Slide 18 - Tekstslide

Reproductieve isolatie
Door gedrag (balts)

Slide 19 - Tekstslide

Reproductieve isolatie
Door uiterlijk

Slide 20 - Tekstslide

Opdr. 3
Geef in de volgende situaties aan welke vorm van isolatie kan optreden:

1. Een deel van de watersalamanders gaat vooral op de oever leven
2. Een groep merels fluit op een hogere toonhoogte dan de andere merels
3. Cichliden in het Victoriameer krijgen rode schubben ipv blauwe















Slide 21 - Tekstslide

soortvorming door isolatie
soortvorming door gedrag
Geen soortvorming

Slide 22 - Sleepvraag

Biodiversiteit en evolutie
Bij een grote biodiversiteit (= veel verschillende soorten en veel genetische variatie) is er een grotere kans dat er soorten/individuen overleven als de omstandigheden veranderen 
--> Leg uit?

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het belang van veel verschillende allelen voor een populatie?
A
De populatie kan gemakkelijk groeien
B
De populatie is stabiel onder wisselende omstandigheden
C
De populatie is bestand tegen predatie
D
De populatie kan niet uitsterven

Slide 24 - Quizvraag

Rode lijsten

Slide 25 - Tekstslide

Biodiversiteit en de mens
Met behulp van fokprogramma's en genenbanken probeert de mens de bestaande biodiversiteit te behouden.

Om in ieder geval de genen die er nu zijn te bewaren (ook al komen die soorten niet meer in het wild voor)

Slide 26 - Tekstslide

Hoe is een door ziekte met uitsterven bedreigd voedingsgewas te redden m.b.v. een genenbank?
A
opgeslagen zaden van de plant zaaien in het gebied waar de zieke planten eerst groeiden
B
opgeslagen zaden van de plant zaaien in ziektevrije kassen
C
opgeslagen zaden van de plant ontkiemen en kruisen met een soort die resistent is tegen de ziekte
D
opgeslagen zaden van de plant ontkiemen en testen op resistentie, deze terugplaatsen in het gebied

Slide 27 - Quizvraag

Eilandtheorie
Soorten verspreiden zich makkelijker naar nieuwe gebieden als deze dichterbij liggen.

Nieuwe soorten kunnen zich makkelijker vestigen in een groot ecosysteem/ gebied dan in een klein ecosysteem

Soorten sterven eerder uit in een klein ecosysteem/ gebied dan in een groot ecosysteem.

Slide 28 - Tekstslide

Eilandtheorie en natuurbehoud
Door de mens is veel versnippering opgetreden: natuurgebieden zijn van elkaar gescheiden geraakt.

Natuurbehoud is er op gericht die gescheiden gebieden weer aan elkaar te koppelen (verbindingsroutes)

Een groter gebied betekent een grotere kans op overleven.

Slide 29 - Tekstslide

Op welk waddeneiland vind je de meeste soorten (grootste biodiversiteit), Texel, Ameland of Terschelling? Verklaar met de eilandtheorie (BINAS 93C)

Slide 30 - Open vraag

Klein eiland
Groot eiland
Veel ecologische niches
Weinig ecologische niches
Meer biodiversiteit
minder biodiversiteit
Hogere kans op uitsterven
Lagere kans op uitsterven

Slide 31 - Sleepvraag

Doel en begrippen 10.3
Je leert hoe biologen denken dat nieuwe soorten ontstaan

soort, reproductieve isolatie, biodiversiteit, eilandtheorie, verbindingsroutes, rode lijsten, genenbanken



Slide 32 - Tekstslide

Nakijken HW
- Nakijken 10.1 opdr. 6 t/m 11, 10.2 opdr. 1 t/m 13
--> welke bespreken?


Slide 33 - Tekstslide