10.3 Nieuwe soorten

H9: Erfelijkheid
H10: Evolutie
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

H9: Erfelijkheid
H10: Evolutie

Slide 1 - Tekstslide

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 10.3 Nieuwe Soorten

Slide 2 - Tekstslide

Deze les:
- Inzage/bespreken D-toets
- Korte herhaling..
- 10.3 Nieuwe soorten



Slide 3 - Tekstslide

Doel en begrippen 10.3
Je leert hoe biologen denken dat nieuwe soorten ontstaan

soort, reproductieve isolatie, biodiversiteit, eilandtheorie, verbindingsroutes, rode lijsten, genenbanken



Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn de drie ingrediënten nodig voor evolutie?

Slide 5 - Open vraag

Wat is de goede volgorde
van evolutie?
A
Survival of the fittest, natuurlijke selectie, genetische variatie, overerving goede eigenschappen
B
Genetische variatie, natuurlijke selectie, survival of the fittest, overerving goede eigenschappen
C
Natuurlijke selectie, genetische variatie, survival of the fittest, overerving goede eigenschappen
D
Genetische variatie, survival of the fittest, natuurlijke selectie, overerving goede eigenschappen

Slide 6 - Quizvraag

Evolutie: veranderen van soorten
1. Mutaties en recombinatie zorgen voor genetische variatie in een populatie.
2. Individuen met een hoge fitness (gunstige allelen) in de omstandigheden waarin ze leven zullen meer nakomelingen krijgen (selectie). 
3. De gunstige allelen zullen meer gaan voorkomen in volgende generatie (survival of the fittest/overerving). 
--> Dit kan er toe leiden dat een populatie een bepaalde richting in verandert die gunstiger is binnen de omstandigheden (adaptatie).

Slide 7 - Tekstslide

In een bepaalde populatie komen ongeveer evenveel slakken met lichtgekleurde huisjes voor als slakken met donkergekleurde huisjes. De kleur van de huisjes is erfelijk bepaald. Door een verandering in de omgeving wordt de ondergrond waarop ze leven donkerder. Vogels eten daardoor slakken met lichte huisjes eerder op dan die met donkere. Na een paar generaties blijken er in die populatie bijna geen slakken met lichte huisjes meer te zijn.
Is er in deze populatie sprake van selectie?
A
Nee
B
Ja, van kunstmatige selectie.
C
Ja, van natuurlijke selectie.
D
Ja, van seksuele selectie.

Slide 8 - Quizvraag

Evolutie treedt op doordat ….
A
.. in een populatie individuen zich voortdurend aanpassen aan veranderende milieuomstandigheden en vooral nieuwe kenmerken doorgeven aan hun nakomelingen.
B
.. verandering in het milieu de individuen in een populatie aanzet tot mutaties om te overleven; die mutaties worden dan doorgegeven aan hun nakomelingen.
C
.. in een populatie alléén sterke individuen overleven en deze dus ook gemiddeld sterke individuen zullen voortbrengen.
D
.. in een populatie vooral de aan het milieu aangepaste individuen zich zullen voortplanten.

Slide 9 - Quizvraag


A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 10 - Quizvraag


A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 11 - Quizvraag

Waneer behoren organismen tot dezelfde soort?

Slide 12 - Open vraag

Aan welke vink is Geospiza difficilus S. het minste verwant?
A
Camaryngus psitaculla P.
B
Geospiza difficilus P.
C
Geospiza fuliginosa S.
D
Alle soorten zijn even nauw verwant

Slide 13 - Quizvraag

De Coloradokever leeft onder andere op de Aardappel (Solanum tuberosum L.), op de Tomaat (Solanum lycopersum L.) en op Bitterzoet (Solanum dulcamara L.). Behoren deze planten tot hetzelfde genus (geslacht)? En tot dezelfde soort?

A
alleen tot hetzelfde genus
B
alleen tot dezelfde soort
C
zowel tot hetzelfde genus als tot dezelfde soort
D
niet tot hetzelfde genus noch tot dezelfde soort

Slide 14 - Quizvraag

Soortsvorming: Hoe ontstaan soorten?
Als twee populaties van dezelfde soort van elkaar gescheiden raken en daardoor niet meer onderling voortplanten (reproductieve isolatie)

dan kunnen deze populaties genetisch zo van elkaar gaan verschillen (door mutaties én selectiedruk) dat ze samen geen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen

-> Er zijn twee nieuwe soorten ontstaan.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Twee uitspraken over het ontstaan van nieuwe soorten:

Katrien zegt: Er is sprake van twee nieuwe soorten als twee groepen organismen niet meer in staat zijn onderling voort te planten
Marion zegt: Bij het ontstaan van nieuwe soorten is het belangrijk dat een groep organismen geïsoleerd raakt van een andere groep soortgenoten
Wie heeft gelijk?
A
Beide hebben gelijk
B
Geen van beide heeft gelijk
C
Alleen Katrien heeft gelijk
D
Alleen Marion heeft gelijk

Slide 17 - Quizvraag

Reproductieve isolatie
Door ruimte

Slide 18 - Tekstslide

Reproductieve isolatie
Door tijd (dag/ nacht of seizoen)

Slide 19 - Tekstslide

Reproductieve isolatie
Door gedrag (balts)

Slide 20 - Tekstslide

Reproductieve isolatie
Door uiterlijk

Slide 21 - Tekstslide

Welke vorm van isolatie kan optreden wanneer:

Een deel van de watersalamanders vooral op de oever gaat leven.
A
Isolatie door ruimte
B
Isolatie door gedrag
C
Isolatie door tijd
D
Isolatie door uiterlijk

Slide 22 - Quizvraag

Welke vorm van isolatie kan optreden wanneer:

Een groep merels op een hogere toonhoogte fluit dan de andere merels
A
Isolatie door ruimte
B
Isolatie door gedrag
C
Isolatie door tijd
D
Isolatie door uiterlijk

Slide 23 - Quizvraag

Welke vorm van isolatie kan optreden wanneer:

Sommige Cichliden vissen in het Victoriameer door een mutatie rode schubben krijgen i.p.v. blauwe
A
Isolatie door ruimte
B
Isolatie door gedrag
C
Isolatie door tijd
D
Isolatie door uiterlijk

Slide 24 - Quizvraag

Welke vorm van isolatie kan optreden wanneer:

De paartijd voor een populatie kikkers in mei i.p.v. in februari start.
A
Isolatie door ruimte
B
Isolatie door gedrag
C
Isolatie door tijd
D
Isolatie door uiterlijk

Slide 25 - Quizvraag

Biodiversiteit en evolutie
Bij een grote biodiversiteit (= veel verschillende soorten en veel genetische variatie) is er een grotere kans dat er soorten/individuen overleven als de omstandigheden veranderen 
--> Leg uit?

Slide 26 - Tekstslide

Wat is het belang van veel verschillende allelen voor een populatie?
A
De populatie kan gemakkelijk groeien
B
De populatie is stabiel onder wisselende omstandigheden
C
De populatie is bestand tegen predatie
D
De populatie kan niet uitsterven

Slide 27 - Quizvraag

Rode lijsten

Slide 28 - Tekstslide

Biodiversiteit en de mens
Met behulp van fokprogramma's en genenbanken probeert de mens de bestaande biodiversiteit te behouden.

Om in ieder geval de genen die er nu zijn te bewaren (ook al komen die soorten niet meer in het wild voor)

Slide 29 - Tekstslide

Hoe is een door ziekte met uitsterven bedreigd voedingsgewas te redden m.b.v. een genenbank?
A
opgeslagen zaden van de plant zaaien in het gebied waar de zieke planten eerst groeiden
B
opgeslagen zaden van de plant zaaien in ziektevrije kassen
C
opgeslagen zaden van de plant ontkiemen en kruisen met een soort die resistent is tegen de ziekte
D
opgeslagen zaden van de plant ontkiemen en testen op resistentie, deze terugplaatsen in het gebied

Slide 30 - Quizvraag

Eilandtheorie
Beschrijft de biodiversiteit in relatie tot de grootte van een eiland (of een ander geïsoleerd ecosysteem) en de afstand tot het vaste land (of tot andere ecosystemen).

BINAS 93C


Slide 31 - Tekstslide

Eilandtheorie
Grootte van het eiland beïnvloedt de snelheid van uitsterven.
Klein eiland: weinig ruimte -> veel concurrentie -> soorten sterven sneller uit.
Groot eiland: veel ruimte -> minder concurrentie -> soorten sterven minder snel uit.

Groene lijnen in de grafiek.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Eilandtheorie
Afstand van het eiland tot het vaste land (bron van migratie)
Dichtbij: veel migratie 
Ver weg: weinig migratie 
Meer bij groot eiland dan bij klein eiland door meer beschikbare ruimte.

Rode lijnen in de grafiek.

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Eilandtheorie
Dynamisch evenwicht: het punt waarop de immigratie gelijk is aan de snelheid van uitsterven.
De biodiversiteit blijft gelijk.
Er verdwijnen wel soorten en die worden vervangen door nieuwe.

Slide 36 - Tekstslide

Bij kolonisatie van 4 eilanden, leeft het grootste aantal soorten op het ... eiland
A
grote eiland, dichtbij het vaste land
B
grote eiland, ver van het vaste land
C
kleine eiland, dichtbij het vaste land
D
kleine eiland, ver van het vaste land

Slide 37 - Quizvraag

Op welk waddeneiland vind je de meeste soorten (grootste biodiversiteit)?
A
Texel
B
Terschelling
C
Ameland
D
Vlieland

Slide 38 - Quizvraag

Eilandtheorie en natuurbehoud
Door de mens is veel versnippering opgetreden: natuurgebieden zijn van elkaar gescheiden geraakt --> kleine eilanden

Natuurbehoud is er op gericht die gescheiden gebieden/ eilanden weer aan elkaar te koppelen (verbindingsroutes)

Een groter gebied betekent een grotere kans op overleven
--> want meer ruimte, minder concurrentie. 

Slide 39 - Tekstslide

Doel en begrippen 10.3
Je leert hoe biologen denken dat nieuwe soorten ontstaan

soort, reproductieve isolatie, biodiversiteit, eilandtheorie, verbindingsroutes, rode lijsten, genenbanken



Slide 40 - Tekstslide

Huiswerk
Maken 10.3 opdr. 3 t/m 12 (Nectar digitaal route B)

Slide 41 - Tekstslide