Meten en Meetkunde TIJD les 3: Kalender, seizoen, kwartaal, dagdeel

De kalender
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

De kalender

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een kalender?


Een kalender is een systeem om de tijd in te delen. 

Dit doen we in jaren, maanden, weken en dagen. 

Slide 2 - Tekstslide

Een dag

Een dag bestaat uit 24 uur. Dit noem je ook wel een etmaal.

Deze 24 uur zijn verdeeld in 4 dagdelen; 
nacht, ochtend, middag, avond. 

Ieder dagdeel duurt 6 uur. 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld:
​Je hebt een nieuw computerspel gekocht via het internet. Je moet het spel binnen 48 uur betalen.


Als je weet dat een dag 24 uur duurt, dan weet je ook dat 
twee dagen 48 uur duren (24 + 24 of 24 x 2). 
Je weet dus dat je binnen twee dagen moet betalen.

Slide 5 - Tekstslide

Dagen van de week


In een week zitten 7 dagen.

Slide 6 - Tekstslide

Het weekend en door de weeks
We verdelen de week in een weekend en de dagen doordeweeks. 

Het weekend bestaat uit de dagen zaterdag en zondag. 
Op deze dagen ben je meestal vrij. 

De dagen doordeweeks zijn maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag. Op deze dagen ga je naar school.

Slide 7 - Tekstslide


Het is belangrijk dat je de volgorde van de dagen van de week goed kent. Zo weet je precies wanneer er bepaalde gebeurtenissen plaatsvinden en kun je afspraken maken voor in de toekomst.

Slide 8 - Tekstslide

We gebruiken een aantal woorden om een bepaald aantal dagen aan te geven.



Morgen = één dag later.
Overmorgen = twee dagen later. Niet morgen, maar de dag daarna.
Gisteren = één dag eerder.
Eergisteren = twee dagen eerder. Niet gisteren, maar de dag daarvoor.
Volgende week = één hele week later.
Vorige week = één hele week eerder.

Slide 9 - Tekstslide

Vraag: 


Het is vandaag woensdag.

Overmorgen ga je naar de bibliotheek. 

Wanneer ga je naar de bibliotheek?

Slide 10 - Tekstslide

Een jaar:

12 maanden

52 weken

365 dagen

Slide 11 - Tekstslide

Een jaar heeft 12 maanden

Het is belangrijk dat je weet welk cijfer bij welke maand hoort. 

Dit maakt het rekenen met de kalender gemakkelijker.

Slide 12 - Tekstslide

Dagen van een maand / jaar.
Elke maand bestaat uit een bepaald aantal dagen. 
Dit aantal dagen is altijd hetzelfde, behalve bij de maand februari. Deze maand bestaat normaal gesproken uit 28 dagen. 
Tijdens een schrikkeljaar bestaat deze maand uit 29 dagen.
Een schrikkeljaar komt eens in de 4 jaar voor. Dan heeft het jaar geen 365 dagen, maar 366 dagen.

Slide 13 - Tekstslide

Een maand bestaat 
gemiddeld uit 4 weken.

Slide 14 - Tekstslide

Aantal dagen in een maand

Het kan lastig zijn om te onthouden hoeveel dagen er in een bepaalde maand zitten.
Een veelgebruikt "ezelsbruggetje" om dit te onthouden zijn de knokkels van je handen.

Slide 15 - Tekstslide










* De maanden zijn weergegeven met de beginletter. 

Slide 16 - Tekstslide

Een kwartaal

Een kwartaal is een periode van drie opeenvolgende maanden. Er zitten vier kwartalen in een jaar. Als het eerste kwartaal voorbij is, is er ook een kwart van een jaar voorbij.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Kwartaal

Het eerste kwartaal loopt van januari tot en met maart.
Het tweede kwartaal loopt van april tot en met juni.
Het derde kwartaal loopt van juli tot en met september.
Het vierde kwartaal loopt van oktober tot en met december.

Slide 19 - Tekstslide

Seizoenen
Een jaar kun je ook verdelen in 4 seizoenen

Lente
Zomer
Herfst 
Winter

Slide 20 - Tekstslide

Samenvatting 
- Een jaar telt 365 dagen, met eens in de 4 jaar een schrikkeljaar met 366 dagen. 
- Een jaar is verdeeld in 12 maanden. Januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober, november en december. 
- Een jaar is verdeeld in 4 kwartalen

Slide 21 - Tekstslide

Een jaar is ook verdeeld in 4 seizoenen. 
Lente, zomer, herfst en winter. Ook kennen we een zomertijd en een wintertijd. 

De maanden van het jaar zijn weer verdeeld in weken en deze weken zijn weer verdeeld in dagen. Maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag.

Slide 22 - Tekstslide