Gesprekken voeren en lezen/luisteren 3F 25162OLVM9A1 (18-03-2021)

Gesprekken voeren en lezen/luisteren

25162OLVM9A1
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Gesprekken voeren en lezen/luisteren

25162OLVM9A1

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
- terugblik vorige week 
- theorie lezen en luisteren (hoofd en bijzaken)
- tekst lezen
- vragen over tekst
-afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik
Opbouw van een tekst (inleiding, kern, slot) en samenhang

Slide 3 - Tekstslide

Inleiding, kern en slot
Inleiding, kern en slot
 
Elke goed geschreven of gesproken tekst heeft een opbouw. Die opbouw bestaat uit een inleiding, een kern en een slot. Ook als je zelf een tekst maakt, gebruik je deze opbouw.

Slide 4 - Tekstslide

Samenhang
Een tekst is geordend met behulp van verbanden en signaalwoorden. Daardoor begrijp je een tekst makkelijker.

Signaalwoorden
Signaalwoorden geven verbanden aan in een tekst, alinea en/of zin.
In de tabel hieronder zie je de belangrijkste signaalwoorden en het verband dat ze aangeven.

Slide 5 - Tekstslide

Samenhang
Verband
Signaalwoord
Tijd
als, daarna, eerst, later, nadat, nu, sinds, terwijl, tijdens, toen, totdat,
uiteindelijk, vervolgens, voordat, vroeger, zodra, zolang
Opsomming
bovendien, daarnaast, en, ook, ten eerste ... ten tweede, tevens, verder, ten slotte
Tegenstelling
maar, hoewel, toch, echter, aan de ene kant ... aan de andere kant, daarentegen

Slide 6 - Tekstslide

Samenhang
Verband
Signaalwoord
Vergelijking
evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e), zo
Oorzaak-gevolg
als gevolg daarvan, daardoor, door, doordat, dus, het gevolg is,
het komt door, hierdoor, waardoor, zodat, vanwege, te danken aan
Doel-middel
daarvoor, door middel van, om, met de bedoeling, om dat te bereiken, zodat, opdat, waarvoor

Slide 7 - Tekstslide

Samenhang
Verband
signaalwoord
Probleem-oplossing
probleem, oplossing, manier, door, overlast, lastig, knelpunt, moeilijkheid, dilemma, vraagstuk, uitkomst, antwoord, helpen, handreiking, steun, maatregelen, maar, daarom, als ... dan, dus, om ... te
Reden/verklaring/argument
daarom, omdat, want, namelijk, dus, aangezien, dat blijkt uit, vanwege, immers

Slide 8 - Tekstslide

Samenhang
Verband
signaalwoord
Voorwaarde
als, indien, mits, tenzij, in (/voor) het geval dat
Samenvatting/conclusie
samengevat, kortom, dus, al met al, vandaar, dat

Slide 9 - Tekstslide

Hoofd en bijzaken en argumenteren

Slide 10 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken
Hoofd- en bijzaken
Niet alle informatie in een geschreven of gesproken tekst is even belangrijk. Informatie die echt belangrijk voor het tekstdoel is, noem je hoofdzaken. Zonder deze informatie kun je de tekst niet begrijpen. Minder belangrijke informatie noem je bijzaken.

Slide 11 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken
Hoofdzaken vind je meestal aan het begin of aan het eind van een tekst. Denk aan feiten of eigenschappen van het onderwerp. Ze geven antwoord op één of meer van de WWWWH-vragen die de tekst over het onderwerp beantwoordt.
Bijzaken
Voorbeelden en extra uitleg zijn bijzaken. Ze maken de tekst helderder of leuker.
Bijzaken kun je weglaten zonder dat de tekst onbegrijpelijk wordt.


Slide 12 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken
Samenvatting of mindmap
Als je samenvat, noem je alleen de hoofdzaken. Een mindmap is een woordweb waarin je de hoofdzaken in het midden zet en de bijzaken aan de uiteinden van het web.


Slide 13 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten

Feiten
Feiten zijn beweringen die je kunt controleren. Je zou kunnen opzoeken of navragen of ze echt waar zijn.
Een tekst waarin vooral feiten staan, noem je een objectieve tekst. Nieuwsberichten in de krant, onderzoeksrapporten en teksten in leerboeken zijn meestal objectief.
Steeds vaker wordt via social media nieuws verspreid dat bij controle soms niet blijkt te kloppen. We spreken dan van fake news of nepnieuws. Dit gebeurt om verwarring te zaaien en heeft meestal een politieke reden

Slide 14 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten

Meningen of standpunten
Een mening of standpunt is wat iemand ergens van vindt. Je kunt het ermee eens zijn, maar je kunt ook iets anders vinden.
In subjectieve teksten merk je sterk wat de mening of het gevoel van de schrijver of spreker is. Ingezonden brieven en columns in de krant zijn meestal subjectief, net als bijdragen op discussieforums op internet.
In een subjectieve tekst staan vaak vormen van figuurlijk taalgebruik. De schrijver of spreker probeert zijn mening extra kracht bij te zetten door een beeld op te roepen. Figuurlijk taalgebruik wordt daarom ook wel beeldspraak genoemd. De schrijver of spreker vergelijkt iets of iemand met een beeld. Hoe krachtiger die vergelijking is, hoe duidelijker de mening van de schrijver of spreker overkomt.

Slide 15 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten

Argumenten
Argumenten gebruik je om je standpunt of mening te ondersteunen. Argumenten zijn redenen waarom je iets vindt. Je herkent ze bijvoorbeeld aan de signaalwoorden 'omdat' en 'want'.
Tegenargumenten geven aan waarom je het niet eens kunt zijn met een standpunt of wat je op het standpunt tegen hebt.

Slide 16 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten

Feitelijk of niet-feitelijk
Een argument kan feitelijk of niet-feitelijk zijn. Een niet-feitelijk argument is gebaseerd op een gevoel of persoonlijke opvatting.
Meestal is een feitelijk argument overtuigender, omdat het controleerbaar is. Maar als een gevoel door veel mensen wordt gedeeld, is een argument op basis van een gevoel sterker.

Slide 17 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten

Drogredenen

Onjuiste argumenten noemen we drogredenen. 
De belangrijkste drogredenen zijn:
• Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
Je legt een verband tussen oorzaak en gevolg terwijl dat er niet is. Je trekt dus een verkeerde conclusie. Dit wordt ook wel een onjuist causaal verband genoemd (causaal verband = verband tussen oorzaak en gevolg).

Sinds het verboden is om te appen op te fiets, zijn er minder dodelijke verkeersongevallen geweest. Appen op de fiets zorgt dus voor veel doden.
Het kan ook toeval zijn dat er minder dodelijke verkeersongevallen zijn geweest. Het is niet bewezen dat appen op de fiets zorgt voor veel doden, dus dit is geen sterk argument.

Slide 18 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten
De verkeerde vergelijking
Er worden twee zaken onterecht met elkaar vergeleken. Dit zijn dus zaken die eigenlijk niet te vergelijken zijn. 


Geschiedenislessen zijn helemaal niet belangrijk. Oude kleren gooi je toch ook gewoon weg?


In dit voorbeeld worden geschiedenislessen vergeleken met oude kleren. Dit is geen sterk argument, omdat dit onlogische en geen relevante dingen zijn om met elkaar te vergelijken.

Slide 19 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten
De overhaaste generalisatie
Er wordt uit een enkel geval of een enkele situatie een conclusie getrokken die voor alle gevallen geldt. Voorbeeld:


Mijn oma dronk elke dag 3 glazen cola en zij is 92 jaar oud geworden. Het drinken van cola is dus gezond.


Het feit dat één persoon toevallig cola dronk en oud werd, is geen bewijs om te kunnen zeggen dat cola gezond is. Misschien zou deze persoon wel 100 zijn geworden als ze geen cola had gedronken.

Slide 20 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten
De cirkelredenering
Er wordt eigenlijk helemaal geen argument gegeven, maar het standpunt wordt in andere woorden herhaald. In een cirkelredenering wordt dus geen nieuwe informatie gegeven. Voorbeeld:
Ik vind vrijheid van meningsuiting erg belangrijk, omdat ik vind dat iedereen moet kunnen zeggen wat hij of zij denkt.
In dit voorbeeld wordt er twee keer hetzelfde gezegd. Je kunt de cirkelredenering omdraaien: Ik vind dat iedereen moet kunnen zeggen wat hij of zij denkt, omdat ik vrijheid van meningsuiting erg belangrijk vind. De vraag blijft: waaróm vindt deze persoon dit zo belangrijk? Er is dus geen onderbouwing van het standpunt, wat het een zwakke argumentatie maakt.

Slide 21 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten
De persoonlijke aanval
De persoon (de ‘tegenstander’) wordt aangevallen en niet zijn of haar argumenten. Voorbeeld:

Jij weet helemaal niks over gezond en gevarieerd eten, je bent zelf veel te zwaar!

Door iemand persoonlijk aan te vallen, trek je zijn of haar geloofwaardigheid in twijfel, terwijl hier geen reden voor is. Iemand die te zwaar is kan best veel weten over gezond en gevarieerd eten. Er wordt hier op de man gespeeld in plaats van op de bal.

Slide 22 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten
Het ontduiken van de bewijslast
Er wordt niks bewezen; er wordt gedaan alsof er geen bewijs nodig is. 
Die voetballer had rood moeten krijgen voor die actie! Iedereen kent toch de regels van voetbal?
Soms wordt er bij het ontduiken van bewijslast ook geprobeerd om de ander het tegendeel te laten bewijzen. De bewijslast wordt dus omgedraaid. Voorbeeld:
Natuurlijk moeten we meer bewegen, geef me één goede reden om dit niet te doen?!
Bij beide voorbeelden geldt dat de standpunten (respectievelijk: die voetballer had rood moeten krijgen voor die actie en natuurlijk moeten we meer bewegen) niet worden onderbouwd. De bewijslast wordt dus ontdoken of verschoven.

Slide 23 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten
Een onjuist beroep op een autoriteit
Er wordt een bekend persoon aangehaald om het standpunt mee te onderbouwen, maar deze persoon heeft weinig te maken met de zaak. Voorbeeld:
De economie is alleen nog te redden als de Nederlandse staat eigenaar wordt van alle banken. Gordon zei dit gisteren nog op tv!
Het feit dat Gordon dit heeft gezegd op tv, wil niet zeggen dat het dan ook waar is. Gordon is immers een zanger en geen econoom.

Slide 24 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten
Beroep op traditie
Je geeft een argument dat gebaseerd is op het idee dat iets zo moet blijven omdat het altijd al zo geweest is.

Jouw opa en oma kregen ook geen zakgeld, dus jij ook niet.

Slide 25 - Tekstslide

Aan het werk
Maak groepjes van 3
werk de stelling uit op voor en tegen'
gebruik juiste argumentatie
denk aan wat sterke argumenten zijn en ontkracht argumenten tegen jouw mening

Slide 26 - Tekstslide

Afsluiting
Hoe ging deze les?
Volgende les verder argumenteren

Slide 27 - Tekstslide