Voornaamwoorden

Lesplanning


Wat gaan we leren vandaag?
Voorkennis
Instructie
Opdrachten maken
Terugkoppelen lesdoel

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning


Wat gaan we leren vandaag?
Voorkennis
Instructie
Opdrachten maken
Terugkoppelen lesdoel

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we leren vandaag?
Ik kan uitleggen waar een persoonlijk- en bezittelijk voornaamwoord naar verwijst en ik kan de theorie toepassen in de opdracht.

Waarom leren we dit? Voornaamwoorden verwijzen naar iets. Het zorgt ervoor dat je een tekst makkelijker leest. 

Slide 2 - Tekstslide

Waar verwijst een persoonlijk voornaamwoord naar?

Slide 3 - Open vraag

Persoonlijk voornaamwoord
Verwijst naar: mensen, dieren en dingen 


Voorbeelden: ik, mij, me, jij, jou, je, u, hij, hem, zij, ze, haar, het, wij, we, ons, jullie, zij, ze, hun en hen.


Slide 4 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Je kunt een persoonlijk voornaamwoord in de plaats zetten van een naam.

Voorbeeld:
Hij geeft de gitaar aan mij   >  Johan geeft de gitaar aan Lieke
De drumstokjes zijn van jou  >  De drumstokjes zijn van Pieter




Slide 5 - Tekstslide

Wat is het persoonlijk voornaamwoord(en)? Ik ga na school met jou mee naar huis.

Slide 6 - Open vraag

Wat geeft een bezittelijk voornaamwoord aan?

Slide 7 - Open vraag

Bezittelijk voornaamwoord
Het geeft een bezit aan  >  iets is van iemand


Voorbeelden: mijn, jouw, je , uw, zijn, haar, ons, onze, jullie, hun

Slide 8 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
LET OP!! Een bezittelijk voornaamwoord staat ALTIJD voor een zelfstandig naamwoord 

Let op (spelling!): 
Dat is toch jouw schrift? (bezittelijk)
    * jouw is bez. vnw en dus met een w aan het eind!
Dat schrift is toch van jou? (persoonlijk)
   * jou is pers. vnw en dus zonder w aan het eind!


Slide 9 - Tekstslide

Wat is het bezittelijk voornaamwoord(en)?
Van onze ouders moet ik mijn kamer schoonmaken en voor straf ook hun kamer.

Slide 10 - Open vraag

Lesplanning
Herhaling vorige les/bespreken
Lesdoel
Instructie
Zelfstandig werken
Terugkoppelen lesdoel
Einde van de les 

Slide 11 - Tekstslide

Herhaling: Ga eens in gesprek met je buurman/buurvrouw en beantwoord de volgende twee vragen.

Waarom is het handig om te weten waar de voornaamwoorden naar verwijzen? 
Waarom gebruikt een schrijver voornaamwoorden? 
Wat is een kenmerk van een persoonlijk voornaamwoord?
Wat kun je vertellen over de schrijfwijze jou/jouw - u/uw?


timer
3:00

Slide 12 - Tekstslide

Wat ga je doen?
Maak de opdracht op het blaadje.
Zelfstandig
Stilte

timer
3:30

Slide 13 - Tekstslide

Lesdoel
Ik ken aan het einde van de les het aanwijzend-, vragend- en betrekkelijk voornaamwoord.

Ik kan de voornaamwoorden herkennen in een opdracht.

Slide 14 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Het wijst iets of iemand aan.

Een aanwijzend voornaamwoord staat meestal voor een zelfstandig naamwoord. 

Voorbeelden: die, deze, zo'n, dit, dat

Slide 15 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Voorbeeld:
 dit meisje, deze, jongen, die hond


Voorbeeld:
Dit kind met zo'n verrekijker zag die roofvogel over deze wijlanden vliegen.

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het aanwijzend voornaamwoord(en)?
Ik heb dat boek Chatrooms gelezen, dat boek is geschreven door Helen Vreeswijk.

Slide 17 - Open vraag

Wat is het aanwijzend voornaamwoord(en)?
Deze boeken zijn erg mooi en waarschuwt veel jongens en meiden.

Slide 18 - Open vraag

Vragend voornaamwoord
Je vraagt naar iets of iemand

Staan vaak aan het begin van een vraagzin


Voorbeelden: wie, wat, welke, wat voor een

Slide 19 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
  • Een vragend voornaamwoord kan ZONDER zelfstandig naamwoord (mensen, dieren, dingen)  worden gebruikt.

Voorbeeld: Wie treedt er op?
                        Welke zal ik aandoen?

                        
Wie/wat/welk/welke/wat voor (een)
 

Slide 20 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
  • Een vragend voornaamwoord kan VOOR een zelfstandignaamwoord staan.

Bij de-woorden (de kast, de fiets etc.) = welke
Voorbeeld: Weet jij welke band nu gaat optreden?

Bij het-woorden (het raam, het horloge) = welk
Voorbeeld: Welk liedje vond jij het mooist?

- neem over in je schrift 

Slide 21 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Een betrekkelijk voornaamwoord heeft betrekking op (verwijst naar) een woord of een groepje woorden.

  • Dat wordt gebruikt bij het-woorden. 
  •  Die wordt gebruikt bij de-woorden.


Slide 22 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Voorbeelden:
  • Het boek dat ik van juf Melis heb gekregen. (dat verwijst naar het boek) 
  • De verhalen die ik voor Nederlands moest schrijven. (die verwijst naar de verhalen) 
  • Hij is iemand, wie ik zoiets nooit zou toevertrouwen. (wie verwijst naar een persoon)
  • Dat is alles, wat ik wilde zeggen. (wat verwijst naar een hele zin)

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de volgende zin? De jongen die daar staat.

Slide 24 - Open vraag

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de volgende zin? Het verlegen meisje dat ik zag.

Slide 25 - Open vraag

Wat heb je geleerd tijdens deze les? Waar heb je nog een vraag over?

Slide 26 - Open vraag

Wat ga je doen?
Maak de vier opdrachten op de werkbladen
Zelfstandig
In stilte
Vragen? Steek je vinger op
Klaar? Lezen leesboek
10 minuten, daarna bespreken
timer
10:00

Slide 27 - Tekstslide