Woensdag 23 november 2022

Woensdag  23 november 2022
08.30 - 09.30 uur  
Sport
12.10 - 12.40 uur 
Pauze
09.30 - 10.10 uur 
Grammatica

12.40 - 13.30 uur
Nieuwsbegrip
Lezen in je boek
10.10 - 10.30 uur Pauze
13.30-14.20
Rekenen
10.30  - 11.20 uur  
Woordenschat thema technologie
11.20- 12.10 uur
Disk - zelfstandig werken thema technologie
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Woensdag  23 november 2022
08.30 - 09.30 uur  
Sport
12.10 - 12.40 uur 
Pauze
09.30 - 10.10 uur 
Grammatica

12.40 - 13.30 uur
Nieuwsbegrip
Lezen in je boek
10.10 - 10.30 uur Pauze
13.30-14.20
Rekenen
10.30  - 11.20 uur  
Woordenschat thema technologie
11.20- 12.10 uur
Disk - zelfstandig werken thema technologie

Slide 1 - Tekstslide

Sport

We gaan lekker sporten

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica
Aan het einde van de les:
  • weet je wat een voltooid deelwoord is;
  • weet je welk hulpwerkwoord je erbij gebruikt;
  • kan je het voltooid deelwoord in een zin gebruiken.

Slide 3 - Tekstslide

Grammatica
Elk werkwoord kan je schrijven als een voltooid deelwoord.
Een voltooid deelwoord geeft de verleden tijd aan. 

Voltooid betekent: het is klaar, voorbij

Slide 4 - Tekstslide

Heb gewoond, ben gekomen
  • Ik woon in Nederland. Vroeger heb ik in een ander land gewoond.
  • In 2002 ben ik naar Nederland gekomen. Eerst heb ik in een AZC gewoond.
  • Ik werk nu niet. In mijn land heb ik altijd gewerkt. Ik ben kapper geweest.

heb gewoond, ben gekomen, heb gewerkt, ben geweest noemen we de voltooide tijd.
De voltooide tijd wordt gemaakt met het hulpwerkwoord hebben of zijn en een ge-woord.

Slide 5 - Tekstslide

Hebben of zijn?

Bij veel ge-woorden gebruik je het hulpwerkwoord hebben.
Bij deze werkwoorden gebruik je zijn.
blijven - zijn gebleven
komen - zijn gekomen
gaan - zijn gegaan
worden - zijn geworden
zijn - zijn geweest
Hebben en zijn

Werkwoorden hebben
Ik heb
Hij heeft
Wij hebben

Werkwoord zijn
ik ben
hij is
wij zijn

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het voltooid deelwoord van:
lopen (ik ben naar huis......)
A
geloopt
B
belopen
C
gelopen
D
geliepen

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van:
maken (ik heb mijn huiswerk....)
A
gemaken
B
gemaakt
C
maakt
D
bemaken

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van:
werken (ik heb vandaag goed.....)
A
gewerkt
B
gewerken
C
gewerkd
D
werkten

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van:
slapen (ik heb vannacht goed...)
A
geslaapt
B
gesliepen
C
slaapten
D
geslapen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van:
zijn (ik ben gisteren naar school...)
A
gaan
B
zijn
C
geweest
D
gezijn

Slide 11 - Quizvraag

Pauze
    Pauze 
timer
20:00

Slide 12 - Tekstslide

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema technologie.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 13 - Tekstslide

de arts
  • de dokter
  • een meneer of mevrouw die medicijnen heeft gestudeerd.
  • Zin: De arts kijkt in mijn keel en in mijn oren.
  • Zin: De arts zei tegen mij dat ik rust moest houden met mijn verstuikte enkel.

Slide 14 - Tekstslide

eentje
  • als iets of iemand alleen is
  •  één van iets
  • Zin: Ik wil geen twee cola, ik wil erg graag maar eentje.
  • Zin: Dat meisje zit altijd in haar eentje, dat is best wel zielig.

Slide 15 - Tekstslide

onthouden
  • niet vergeten
  • iets wat belangrijk kan zijn
  • Zin: Ik moet vandaag onthouden dat ik naar de winkel moet voor thee.
  • Zin: Mevrouw Marieke zegt vaak tegen mevrouw Femke wil je mij even helpen onthouden dat ik die papieren moet kopiëren.  

Slide 16 - Tekstslide

de prijs
  • het bedrag dat je voor iets moet betalen.
  • wat iets kost
  • Zin: Afgelopen vrijdag was het Black Friday en de prijs van die nieuwe laptop die ik wilde was voor de helft.
  • Zin: De prijs van die nieuwe jurk is 50euro.

Slide 17 - Tekstslide

het ziekenhuis
  • een gebouw waarin mensen die ziek zijn worden verzorgd.
  • een plaats waar verplegers en verpleegsters werken.
  • Zin: Mijn zusje moest een nachtje in het ziekenhuis blijven ter observatie.
  • Zin: Mijn tante werkt als verpleegster in het ziekenhuis in Alkmaar. 

Slide 18 - Tekstslide

In welke zin wordt het goede voorbeeld gegeven van het woord:
de prijs
A
Deze broek is 10 % goedkoper dan vorige week dat is een goede prijs.
B
Ik krijg een prijs voor de beste tekening.
C
Ik prijs mij gelukkig.
D
Wat jij voor mij doet stel ik echt op prijs.

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekent:
onthouden
A
iets wat je snel moet vergeten
B
iets van vroeger
C
iets wat je niet moet vergeten
D
iets in de toekomst

Slide 20 - Quizvraag

Ben je wel eens in het ziekenhuis geweest? Waarvoor was dat?

Slide 21 - Open vraag

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 22 - Tekstslide

Gisteren zat ik in mijn ................. op het schoolplein, dat was niet gezellig.

Slide 23 - Open vraag

Welke ............ moest jij voor die nieuwe laptop betalen?

Slide 24 - Open vraag

Kan iemand mij vertellen waar ik ....... ............ kan vinden die mij gaat opereren?

Slide 25 - Open vraag

Ik moet vandaag ............. dat ik mijn oma moet helpen met het schoonmaken van haar huis.

Slide 26 - Open vraag

Morgen moet mijn tante naar ..... ................

Slide 27 - Open vraag

Zinnen maken

Maak zinnen met de woorden.
Regels:
- denk aan de leestekens en hoofdletters;
- je schrijft minimaal 3 zinnen

De woorden: de arts, eentje, onthouden, de prijs, het ziekenhuis

Slide 28 - Tekstslide

Disk
Werken aan bronnen en bouwstenen Disk thema Technologie.

Wil je een andere kleur of een toets maken? Vraag het je docent!

Slide 29 - Tekstslide

Pauze
    Pauze 
timer
30:00

Slide 30 - Tekstslide

Lezen in je eigen boek

Slide 31 - Tekstslide

Rekenen
  • Werk zelfstandig in je rekenboek en op de laptop in ff leren rekenen.

Slide 32 - Tekstslide