Les 10-09-2020, theorie 1.6 en 1.7

Planning voor de les:
5 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
10 minuten: herhaling theorie 1.5
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
20 minuten: uitleg 1.6  
30 minuten: aan het werk!
5 minuten: leerdoelen testen
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Planning voor de les:
5 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
10 minuten: herhaling theorie 1.5
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
20 minuten: uitleg 1.6  
30 minuten: aan het werk!
5 minuten: leerdoelen testen

Slide 1 - Tekstslide

ARTIKELEN VERKOPEN
  • WAAROM? WINST MAKEN
  • BRUTO-VERKOOPPRIJS = CONSUMENTENPRIJS
  • Inclusief of exclusief BTW?

Slide 2 - Tekstslide

Bruto-verkoopprijs

Slide 3 - Tekstslide

Bruto-verkoopprijs
Netto-verkooprijs   €   89,90
21% btw                       €   18,88 
Brutoverkoopprijs  € 108,78 is de consumentenprijs



Brutoverkoopprijs = netto-verkoopprijs + btw 

Slide 4 - Tekstslide

Bruto-verkoopprijs
Brutoverkoopprijs € 108,78                        is de consumentenprijs
btw 21%                      €   18,80 - 
Netto-verkooprijs  €   89,90


Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Bruto-winstopslag
Netto-verkoopprijs = inkoopprijs + bruto winstopslag
Netto-verkoopprijs is  € 89,90 
Inkoopprijs is                  € 35,96 (stel is 40%)


Dan is je bruto winstopslag € 53,94


Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen:
1. Je kent de verschillende soorten overige kosten.
2. Je kan rekenen met overige kosten.

HUISWERK: Opdrachten 1.6 en 1.7

Slide 8 - Tekstslide

Als je een bedrijf hebt wil graag winst maken. Je gaat leren hoe jij kan uitreken of dat ook echt zo is. 

Slide 9 - Tekstslide

Omzet = Wat de klanten jou in totaal betalen. Dit heet ook wel de verkoopopbrengst. Jij hebt bijvoorbeeld voor €3000,- op een dag verkocht, dan is dat jouw omzet van die dag. 

Inkoopwaarde  = Wat jezelf, als ondernemer, voor de producten hebt betaald.  Jij hebt bijvoorbeeld voor €1250 aan bloemen gekocht. Deze heb jij weer verkocht voor €2400. Dan is €1250 jou inkoopwaarde

Bedrijfskosten = Alle andere kosten die een ondernemer maakt, zoals de huur van een pand, de lonen van de medewerkers en de elektriciteit die wordt gebruikt. 


Slide 10 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van bedrijfskosten

Slide 11 - Open vraag

Leg in je eigen woorden uit wat de inkoopwaarde is.

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Video

Slide 14 - Tekstslide

Stijn heeft deze week een omzet van €3500. De inkoopwaarde is €1500. Wat is zijn Brutowinst?

Slide 15 - Open vraag

Mag hij deze Brutowinst houden? Waarom wel/niet?

Slide 16 - Open vraag

Zet in de goede volgorde
1
2
3
4
5
Nettowinst
Bedrijfskosten
Brutowinst
Omzet
Inkoopwaarde

Slide 17 - Sleepvraag

Omzet = €18.000
Inkoopwaarde= €6.000
Bedrijfskosten= €9.000
Wat is de Brutowinst?

Slide 18 - Open vraag

Omzet = €18.000
Inkoopwaarde= €6.000
Bedrijfskosten= €9.000
Wat is de nettowinst?

Slide 19 - Open vraag

Omzet = €18.000
Bedrijfskosten= €9.000
Nettowinst = €1.500
Wat is de inkoopwaarde?

Slide 20 - Open vraag

Aan de slag!
Wat? Keuzewerktijd 
Hoe? Volgens het stoplicht
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat 
Uitkomst? Je hebt geoefend met leerstof.
Klaar? Ga verder met een ander vak

timer
20:00

Slide 21 - Tekstslide