H4 par. 3 Nederland in 1848

Tijd van burgers en stoommachines
De industriële revolutie
par. 4.3 Nederland in 1848

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Tijd van burgers en stoommachines
De industriële revolutie
par. 4.3 Nederland in 1848

Slide 1 - Tekstslide

Kenmerkende aspecten
31. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen
32. De voortschrijdende democratisering (Kiesstrijd)
33. De Industriële Revolutie

Slide 2 - Tekstslide

Invalshoeken
  • Economisch: 
  • wat zijn de middelen van bestaan? 
  • Denk hierbij bijvoorbeeld jagen en verzamelen, landbouw, industrie. 
  • Hoe komen mensen aan hun inkomsten?
 

Slide 3 - Tekstslide

Invalshoeken
  • Politiek-bestuurlijk: 
  • hoe wordt de samenleving bestuurd? 
  • Wie is de baas? 
  • Welke regels en wetten zijn er?
  • Wie controleert de wetten en wie voert ze uit?
 

Slide 4 - Tekstslide

Invalshoeken
  • sociaal: 
  • dit gaat bijvoorbeeld over de leefomstandigheden van mensen en de verschillende sociale lagen. 
  • Zijn er grote verschillen tussen mannen/vrouwen en arm/rijk? 
  • Leven de mensen in de stad of op het platteland?

Slide 5 - Tekstslide

Invalshoeken
  • cultureel
  • wat denken en voelen de mensen en hoe uitten ze dit?
  • bijvoorbeeld in hun gewoontes en regels, 
  • geloof, 
  • kunst en 
  • wetenschap. 

Slide 6 - Tekstslide

Feit en mening
  • feit: een feit is iets waarover geen discussie bestaat. Als iets in meerdere (betrouwbare) bronnen wordt genoemd, dan mag je aannemen dat het zo gebeurd is.

  • mening: iets wat een persoon vindt, persoonsgebonden en kan dus veranderen.

Slide 7 - Tekstslide

Continuïteit en verandering
  • Continuïteit: dingen blijven (langere tijd) hetzelfde.

  • Verandering: wanneer dingen anders worden.

Slide 8 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt enkele belangrijke kenmerken noemen van het Koninkrijk der Nederlanden tussen 1815 en 1848.
  • Je kunt uitleggen welke idealen de liberalen hadden op politiek en economisch gebied.
  • Je kunt uitleggen waarom er in 1848 een nieuwe grondwet kwam.
  • Je kent de begrippen en jaartallen uit deze paragraaf.

Slide 9 - Tekstslide

Het Koninkrijk der Nederlanden
  • In 1813 werden de soldaten van Napoleon uit Nederland verdreven.
  • Nu moest er een nieuw bestuur komen.
  • De leiders in Europa waren erg geschrokken van de democratische revoluties en Napoleons veroveringen.
  • Terug naar de tijd van koningen en edelen.

Slide 10 - Tekstslide

Het Koninkrijk der Nederlanden
  • Ze besloten van Nederland een koninkrijk te maken.
  • Voorkomen dat de Fransen nieuwe veroveringsoorlogen gingen voeren.
  • In 1815 werden Nederland, België en Luxemburg samengevoegd: koninkrijk der Nederlanden. 

Slide 11 - Tekstslide

Het Koninkrijk der Nederlanden
De nieuwe koning Willem I geloofde niet zo in democratie:
  • hij benoemt en ontslaat ministers (vormen regering)
  • hij wijst de leden van de Eerste Kamer aan.

Slide 12 - Tekstslide

Het Koninkrijk der Nederlanden
  • Willem I gaat ook over de financiën, het leger en de koloniën.

Slide 13 - Tekstslide

Het Koninkrijk der Nederlanden
  • De leden van de Tweede Kamer werden gekozen door de bestuurders van de provincies.
  • Er kwam wel een grondwet, met grondrechten voor iedereen.

Slide 14 - Tekstslide

Het Koninkrijk der Nederlanden
  • Economisch ging het niet goed met het koninkrijk.
  • Veel armoede.
  • Het noorden (huidige Nederland) liep enorm achter: 
  • geen fabrieken, overal werd nog met windmolens en paardenmolens gewerkt.

Slide 15 - Tekstslide

Het Koninkrijk der Nederlanden
  • Willem I probeerde de economie te verbeteren.
  • Door infrastructuur.
  • In 1839  reed de eerste stoomtrein tussen Haarlem en Amsterdam.

Slide 16 - Tekstslide

Het Koninkrijk der Nederlanden
  • In 1830 kwamen de Belgen in opstand en in 1839 werd België uiteindelijk zelfstandig.

Slide 17 - Tekstslide

Hoe wilden de belangrijkste leiders van Europa voorkomen dat de Fransen nieuwe veroveringsoorlogen gingen voeren?
Herhaal de vraag in je antwoord!

Slide 18 - Open vraag

In welk jaar werd België zelfstandig?
A
1813
B
1815
C
1830
D
1839

Slide 19 - Quizvraag

Tweede Kamer & Eerste Kamer vormen samen...
A
de regering
B
het parlement
C
het kabinet
D
de volksvertegenwoordiging

Slide 20 - Quizvraag

Waaruit blijkt dat koning Willem I erg veel macht had?
Willem I...
A
benoemde & ontsloeg ministers
B
benoemde de leden van de Eerste Kamer
C
was de baas van het leger en ging over de financiën
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 21 - Quizvraag

Hoe probeerde Willem I iets aan de slechte economische situatie van Nederland te doen?
Herhaal de vraag in je antwoord!

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Link

De liberalen
  • Veel burgers waren het niet eens met de manier waarop koning Willem I zijn rijk bestuurde: trok zich niets van het parlement aan.
  • Zelfs rijke mensen hadden nauwelijks iets te zeggen. 
  • Dat moest veranderen, dacht een groep burgers die zich de liberalen noemde.

Slide 24 - Tekstslide

De liberalen
  • Geloven in denkbeelden Franse Revolutie.
  • Wilden inspraak in het bestuur.
  • Vertegenwoordigden vooral rijke burgers.
  • Veel vertegenwoordigers in het parlement (alleen rijke mannen mochten stemmen).
  • Economische vrijheid: geen regels over werktijden, lonen. 

Slide 25 - Tekstslide

De grondwet van 1848
  • Willem I overleed in 1840.
  • Willem II (zoon) werd de nieuwe koning: hij wilde op dezelfde manier regeren als zijn vader, dus volk weinig inspraak!

Slide 26 - Tekstslide

De grondwet van 1848
  • In 1848 revoluties op verschillende plaatsen in Europa: voor democratie.
  • Willem II was bang om zijn troon te verliezen! 
  • Liever minder macht, dan helemaal geen macht meer.

Slide 27 - Tekstslide

De grondwet van 1848
  • Daarom gaf Willem II de leider van de liberalen, Johan Rudolf Thorbecke, opdracht een nieuwe grondwet te maken.

Slide 28 - Tekstslide

De liberalen
De grondwet zorgde voor vernieuwing in het bestuur, koning kreeg minder macht!
  • ministers regeren voortaan samen met het parlement.
  • ministers maakten plannen voor nieuwe wetten of uitgaven; het parlement moest die goedkeuren.
  • parlement bepaalde wie minister mocht zijn.
  • parlement mocht een minister bij erge fouten ontslaan.
  • parlementsleden voortaan gekozen door rijke mannelijke burgers: censuskiesrecht.

Slide 29 - Tekstslide

De liberalen
  • Nederland werd een parlementaire democratie: een democratie waarin een gekozen parlement de hoogste macht heeft.
  • Nederland is dan nog geen echte democratie: het kiesrecht was alleen weggelegd voor een kleine groep rijke mannen.

Slide 30 - Tekstslide

Wat past niet bij liberalen?
A
Vrijheid
B
Regels voor werktijden en lonen
C
Inspraak in het bestuur
D
Denkbeelden Franse Revolutie

Slide 31 - Quizvraag

In welk jaar werd Willem II koning van Nederland?
A
1839
B
1840
C
1844
D
1848

Slide 32 - Quizvraag

Willem II wilde op dezelfde manier regeren als zijn vader, dus met veel macht?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Waarom liet koning Willem II in 1848 toch een nieuwe grondwet waarin hij veel macht verliest?

Slide 34 - Open vraag

Hoe heet de maker van de nieuwe grondwet uit 1848?

Slide 35 - Open vraag

Noem een verandering uit de grondwet van 1848

Slide 36 - Open vraag

Nederland is na 1848 een echte democratie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 37 - Quizvraag