Zelstandig naamwoord en Bijvoegelijk naamwoord

Taal
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Taal

Slide 1 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord(en):

De scholieren willen mijn aandacht
A
Scholieren, Aandacht
B
willen, aandacht
C
Scholieren, willen
D
de, mijn

Slide 2 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord(en):

De leerkracht geeft een toets
A
geeft
B
leerkracht, toets
C
geeft, leerkracht
D
toets

Slide 3 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord(en):

De leerling sluit de deur
A
Leerling
B
Sluit, deur
C
sluit
D
Leerling, deur

Slide 4 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord(en):

Hij plakt de band
A
Hij
B
De
C
Plakt
D
Band

Slide 5 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord(en):

De luie hond slaapt acht uur.
A
hond, uur
B
de, slaapt
C
luie, hond
D
slaapt, acht

Slide 6 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord(en):

De vrouw krijgt bloemen
A
De, krijgt
B
vrouw, bloemen
C
Vrouw, krijgt
D
de, bloemen

Slide 7 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord(en):

De clown zingt een lied
A
De, zingt
B
de, een
C
clown, lied
D
de, clown

Slide 8 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord(en):

Zij maken een toneelstuk
A
Maken
B
een
C
Zij
D
Toneelstuk

Slide 9 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord(en):

De buurman kookt nasi
A
Buurman, de
B
Buurman, nasi
C
de, kookt
D
nasi, kookt

Slide 10 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord(en):

Onze oom speelt op de piano
A
Oom, speelt
B
speelt, op
C
Oom, piano
D
onze, piano

Slide 11 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Tekstslide

Bijvoegelijk naamwoord:

De lelijke kat is buiten
A
De
B
buiten
C
Lelijke
D
kat

Slide 13 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoord:

Het kleine ziekenhuis was vol
A
Kleine
B
vol
C
ziekenhuis
D
was

Slide 14 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoord:

De aardige dokter hielp mij.
A
De
B
aardige
C
mij
D
dokter

Slide 15 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoord:

De ronde spiegel viel kapot
A
De
B
kapot
C
spiegel
D
ronde

Slide 16 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoord:

De gele boeken zijn kapot
A
De
B
kapot
C
gele
D
boeken

Slide 17 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoord:

De kat heeft een gebroken pootje
A
kat
B
pootje
C
heeft
D
gebroken

Slide 18 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoord:

De meester hielp het boze meisje
A
boze
B
meisje
C
hielp
D
meester

Slide 19 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoord:

De zwarte laptop werkt niet goed
A
laptop
B
zwarte
C
niet
D
goed

Slide 20 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoord:

Jan pakte de botte zaag
A
pakte
B
zaag
C
Jan
D
botte

Slide 21 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoord:

De aap droeg een gouden ring
A
droeg
B
aap
C
gouden
D
ring

Slide 22 - Quizvraag