Uiteenzetting les 5: Structuur, Verwijswoorden en Komma's

Structuur in je tekst
Hele tekst
  • Tekststructuren (kies een structuur in het bouwplan)
Tussen alinea's
  • Overgangszinnen (met signaalwoorden)
  • Aankondigende zinnen (met signaalwoorden)
Binnen alinea's
  • Signaalwoorden
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Structuur in je tekst
Hele tekst
  • Tekststructuren (kies een structuur in het bouwplan)
Tussen alinea's
  • Overgangszinnen (met signaalwoorden)
  • Aankondigende zinnen (met signaalwoorden)
Binnen alinea's
  • Signaalwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Signaalwoorden - chronologisch

voordat, nadat, eerst,

daarna, vroeger, toen, later, etc.


Deze signaalwoorden geven een tijdsvolgorde aan.

Slide 2 - Tekstslide

chronologisch - voorbeeld
Als je met de Thalys van Amsterdam naar Parijs reist, maak je drie tussenstops: eerst in Rotterdam, dan in Antwerpen en vervolgens in Brussel.

Slide 3 - Tekstslide

Signaalwoorden - opsomming

ook, verder, bovendien, en, maar ook, ten eerste, als laatste etc.

Slide 4 - Tekstslide

Opsomming- voorbeeld
Mijn vrije tijd gebruik ik voor leuke dingen. In de eerste plaats sport ik graag. Verder houd ik van televisiekijken. Ook vind ik het heerlijk een spannend boek te lezen.

Slide 5 - Tekstslide

Signaalwoorden - Tegenstelling

maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds-anderzijds etc.

Slide 6 - Tekstslide

Tegenstelling - voorbeeld
Op internet zijn veel bedriegers actief. Maar de politie doet er veel te weinig aan om ze op te sporen.

Slide 7 - Tekstslide

Signaalwoorden - toelichting

zo, bijvoorbeeld, zoals, denk aan, neem nou etc.


Bij een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp.

Slide 8 - Tekstslide

Toelichtend - voorbeeld

Adriana kookt graag buitenlandse gerechten, zoals couscous en paella.

Slide 9 - Tekstslide

Signaalwoorden uitspraak - voorbeeld
Steeds meer bijzondere dieren dreigen te verdwijnen/ Zo zijn er nog maar 25 blauwe leguanen op de hele wereld.

Slide 10 - Tekstslide

Signaalwoorden uitspraak - reden
Ik ga het liefst op dinsdag naar de stad, omdat het dan niet zo druk is in de winkels.

Slide 11 - Tekstslide

KOMMA'S

Maken een zin overzichtelijker


Staan op de plaats waar je bij hardop lezen even een pauze neemt.



Slide 12 - Tekstslide

KOMMA'S 

Als pauzeteken in een zin en voor een voegwoord.

Onze hond eet erg veel, toch is hij niet dik.

Ik ga niet mee, omdat ik nog huiswerk moet maken.



Slide 13 - Tekstslide

KOMMA'S

Tussen de delen van een opsomming


Ik hou van verschillende smaken ijs: chocolade, vanille, bosvruchten en banaan.



Slide 14 - Tekstslide

KOMMA'S

Tussen twee persoonsvormen


Als je fietsband lek is, moet je ervoor zorgen dat die gemaakt wordt.



Slide 15 - Tekstslide

Plaats in de volgende zin een komma.
Als je je huiswerk maakt kun je beter geen muziek aan hebben.

Slide 16 - Open vraag

Plaats in de volgende zin een komma.
Ik vind wiskunde leuk want we hebben een grappige leraar.

Slide 17 - Open vraag

Plaats in de volgende zin een komma.
Op tafel liggen mijn boeken mijn mobiele telefoon en mijn sleutels.

Slide 18 - Open vraag

VERWIJSWOORDEN
Verwijswoorden verwijzen meestal 
naar een woord dat al eerder genoemd is of 
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 19 - Tekstslide

Bijvoorbeeld
Rens pakt zijn jas. Rens trekt zijn jas aan.

Je kunt dit korter zeggen:
Rens pakt zijn jas. Hij trekt hem aan.

Je gebruikt hij voor Rens, en hem voor zijn jas.

Slide 20 - Tekstslide

Verwijswoorden

DEZE, DIE, DIT, DAT, HIJ, ZIJ, HET, ZE, HEM, HAAR, HEN

Slide 21 - Tekstslide

DEZE, DIE, DIT, DAT
dezen die gebruik je bij de-woorden
Deze deur is op slot, maar die/deze (deur) daar is wel open.
(de deur)

dit en dat gebruik je bij het-woorden
Dat paard is wild, maar dit/dat (paard) hier is rustig.
(het paard)


Slide 22 - Tekstslide

Gebruik synoniemen of variaties
Onderwerp van de uiteenzetting: drugsverslaving.
Vaak in de tekst 'drugs' = de verdovende middelen, narcotica, roeswaar enz.

Slide 23 - Tekstslide

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 24 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
‘Wil je ________ naar de glasbak brengen?’, vraagt Ryan,

terwijll ________ de lege flessen aan Luuk geeft.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 25 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vindt  ________ erg leuk.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 26 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 27 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 28 - Sleepvraag