Kennismaken met poëzie

KENNISMAKEN MET RIJM en POEZIE
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

KENNISMAKEN MET RIJM en POEZIE

Slide 1 - Tekstslide

Check je begrippenlijst
Doel van de les:
Aan het eind van deze les ken je in ieder geval de volgende begrippen: 

poëzie/ strofe/ rijmschema/ gepaard rijm/ gekruist rijm/ omarmend rijm


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Rijm in gedichten
Een dichter kan op verschillende manieren woorden in een gedicht laten rijmen. Rijmende woorden die in dezelfde regel staan, noem je binnenrijm. Rijmende woorden aan het eind van regels noem je eindrijm
Als eindrijm een bepaald patroon heeft, noem je dat een rijmschema.

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld eindrijm

Slide 5 - Tekstslide

Rijmschema
Gepaard rijm: telkens twee regels rijmen op elkaar (a-a-b-b). 
Gekruist rijm: de regels rijmen om en om op elkaar (a-b-a-b). 
Omarmend rijm: regel 1 en 4 rijmen op elkaar, daartussen rijmen regel 2 en 3 op elkaar (a-b-b-a).

Slide 6 - Tekstslide

a
b
b
a
a
b
b
a

Slide 7 - Tekstslide

Lees het gedicht en bedenk welk rijmschema het heeft.

Slide 8 - Tekstslide

Welke soort rijm heeft dit gedicht?
A
Gepaard rijm (aabb)
B
Omarmend rijm (abba)
C
Gekruist rijm (abab)
D
Geen rijm

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het
rijmschema?
A
gepaard
B
omarmend
C
gekruist

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Video

Hoe beschrijf je poëzie?
A
Er moet rijm in
B
Vorm van de taal is belangrijk
C
Alles is raar
D
Er mag geen rijm in

Slide 12 - Quizvraag

Poëzie is:
A
taal met nadruk op vorm, klank en beeldspraak
B
een soort zang waarbij gelet wordt op rijm
C
benaming voor een lieve poes
D
geen idee

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Video

Overdrijving
Als je iets duidelijk wilt maken, kun je enorm overdrijven. Dat noemen we een hyperbool (overdrijving)


Slide 15 - Tekstslide

In welke zin staat een overdrijving?
A
Peter wordt gek van de jeuk.
B
Peter moet een kleine boodschap.
C
Toen Peter klaar was met het overschrijven van de Bijbel, zei hij: "Ach, een kleine moeite."
D
Peter heeft erge honger.

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een GEEN voorbeeld van een overdrijving
A
De dag duurde zo lang dat ik in slaap viel
B
Het was een eindeloos durende dag
C
Het was een doodsaaie dag
D
Het was een leuke dag

Slide 17 - Quizvraag

overdrijving =
A
De woorden worden herhaald of hetzelfde woord wordt vaker gezegd, maar telkens net iets anders.
B
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
C
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen.
D
Iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.

Slide 18 - Quizvraag

Herhaling 
Met herhaling trekt een dichter aandacht naar bepaalde woorden, zinnen of zinsdelen, door ze letterlijk te herhalen.

ik wilde,
ik wilde dat je voor me stond
op een zondagochtend,
op een zondagochtend tussen negen en elf              - Karlijn Groet

Slide 19 - Tekstslide

herhaling =
A
De woorden worden herhaald of hetzelfde woord wordt vaker gezegd, maar telkens net iets anders.
B
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
C
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen.
D
Iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video

Stiftgedicht
Een stiftgedicht is een gedicht dat niet ontstaat door
zélf te schrijven, nee, een
stiftgedicht maak je door
tekst te schrappen!

Slide 22 - Tekstslide

STIFTGEDICHT

Slide 23 - Tekstslide

Stiftgedicht

Slide 24 - Tekstslide

Stiftgedicht.

Slide 25 - Tekstslide

Maken van een stiftgedicht
Vaak worden voor stiftgedichten artikelen uit bijvoorbeeld kranten of tijdschriften gebruikt of een bladzijde uit een oud boek.

Slide 26 - Tekstslide

Een aantal tips bij het maken van een stiftgedicht zijn:
Scan de bestaande tekst totdat je een zin of woord vindt dat je raakt. Kijk of je vanuit dat woord of die zin naar enkele andere woorden of zinnen kunt springen, zodat je het begin van je gedicht krijgt. Blijf vrij in de associaties die je maakt. Je kunt in de tekst naar vergelijkbare woorden gaan zoeken, maar blijf open staan voor verrassende wendingen. Je kunt ook een gedicht maken met twee verschillende artikelen.
Bedenk eerst het volledige gedicht in je hoofd. Omlijn daarna met potlood de passages die je wilt gebruiken. Op het laatst begin je pas met het daadwerkelijk wegstrepen.

Slide 27 - Tekstslide

1 kies een pakkend woord
2 welke woorden passen bij dit woord?
3 maak een zin met deze woorden (volgorde)
4 verbind de woorden (kan ook door elkaar) 
5 Welke wijze van verbinden past bij je gedicht? rechte strepen, stippellijn, golvend, etc.
5 streep woorden / zinnen die niet bij je gedicht passen weg

Slide 28 - Tekstslide