Training Taalverzorging klas 1TL

Training Taalverzorging
Maandag 22 maart 2021
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Training Taalverzorging
Maandag 22 maart 2021

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
* Doelen van de les benoemen
* Herhaling theorie Werkwoordelijk gezegde (persoonsvorm, onderwerp)
* Oefenen werkwoordelijk gezegde
* Herhaling theorie persoonsvorm tegenwoordige tijd
* Oefenen spelling (meervoud op -en + -s, PV tegenw. tijd en woorden op ie,i,y , Woorden met -d of -t)
* Vragen stellen over een ander onderwerp

Paarse en blauwe dia's. Paars = basisstof. Blauw = extra moeilijk

Slide 2 - Tekstslide

Doelen van de les
Aan het einde van de les:
  • Kan ik de persoonsvorm, het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde vinden in een zin.
  • Kan ik meervouden die eindigen op -en & -s goed spellen
  • Kan ik woorden met i, ie en y goed spellen
  • Kan ik de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed spellen
  • Kan ik woorden waar een -d of -t in zitten goed spellen

Slide 3 - Tekstslide

Tips tijdens het beantwoorden van vragen
  • Gebruik hoofdletters aan het begin van de zin
  • Schrijf alleen de antwoorden op. (Niks erachter aan zetten)
  • Gebruik geen punten, komma's etc. in je antwoorden.
  • Let op: Soms moet je een apostrof gebruiken!

Voorbeeld antwoord invoeren:
Kom je kom spelen

Slide 4 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 5 - Open vraag

Hoe vind je het onderwerp van een zin?

Slide 6 - Open vraag

Wat weet jij over het werkwoordelijk gezegde?

Slide 7 - Woordweb

Het werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin.
Ook de persoonsvorm hoort bij het werkwoordelijk gezegde.

Voorbeeld: Ik ben naar huis gelopen. 

Slide 8 - Tekstslide

Waar of niet waar
Als er maar één werkwoord in de zin staat, is het werkwoordelijk gezegde gelijk aan de persoonsvorm.

A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Benoem het werkwoordelijk gezegde van deze zin:
Waarschijnlijk mag Storm vaker deelnemen aan de trainingen van dit team.

Slide 10 - Open vraag

Benoem het WWG: Ik ga vandaag niet naar de training!
A
Ik
B
Naar
C
Ga
D
Ga naar de training

Slide 11 - Quizvraag

Benoem het werkwoordelijk gezegde van deze zin: Ken jij de weg naar het station?

Slide 12 - Open vraag

Benoem de persoonsvorm, het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde: Waarom ben ik niet eerder opgestaan?

Slide 13 - Open vraag

Extra moeilijk!
Benoem het WWG: Wat ben jij nu aan het doen?
A
Wat
B
Ben
C
Ben doen
D
Ben aan het doen

Slide 14 - Quizvraag

Extra moeilijk:
Benoem het WWG: Liese zit bij Big Brother een puzzel te maken.
A
Liese
B
Zit
C
Zit te maken
D
Zit maken

Slide 15 - Quizvraag

Schema werkwoordspelling persoonsvorm tegenwoordige tijd
  1. In welke tijd  staat de zin? 
  2. Bij tegenwoordige tijd gebruik je het volgende schema:

Ik-vorm = Stam (Let op bij verven, lezen en verhuizen --> Ik verf, ik lees, ik verhuis)
Hij/zij/het: Stam + t (hij loopt, hij brandt, hij eet, hij wordt)
Wij/zij/jullie: Het hele werkwoord (ww+ -en)

Slide 16 - Tekstslide

Let op!!
  1. Woorden als: lopend, afwachtend  schrijf je nooit met dt! Dit is geen persoonsvorm
  2. Voltooid deelwoord is geen persoonsvorm. Nooit met -dt! 

Gebruik voor deze vormen de verlengproef (langer maken)

Slide 17 - Tekstslide

Schrijf het hele woord op van de woorden met de puntjes. Verlangen[…] kijk[…] het meisje naar de snoeppot.

Slide 18 - Open vraag

Vul de juiste vorm in in de tegenwoordige tijd:
Elise (worden) binnenkort moeder.
timer
0:30

Slide 19 - Open vraag

Schrijf het hele woord op van de woorden met de puntjes. Dat beteken[…] dat de bouw van het huis nog niet afgeron[…] is.

Slide 20 - Open vraag

Waar of niet waar?
‘Bij de meeste werkwoorden kun je horen of er bij de persoonsvorm een -t achter de stam moet.’
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Geef de juiste vorm:
Olivier (klimmen) al jaren in diezelfde boom.

Slide 22 - Open vraag

Geef de juiste vorm:
(Worden) jij niet gek van dat lawaai van de buren?

Slide 23 - Open vraag

Geef de juiste vorm:
Finn en Rachel (zijn) een prachtig stel.

Slide 24 - Open vraag

Woorden met ie, i en y
  • Een woord dat eindigt op een i, kun je schrijven als een y. Dit is niet altijd zo. Leer dit soort woorden.

Slide 25 - Tekstslide

Welk woord is goed gespeld?
A
Lollie
B
Lolly

Slide 26 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
Universiteit
B
Unieversieteit
C
Universyteit

Slide 27 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
Artiekel
B
Artikel

Slide 28 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
Unieform
B
Uniform

Slide 29 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
sympathiek
B
simpathiek
C
sympathyk
D
simpathyk

Slide 30 - Quizvraag

Meervoud op -en 
1. F wordt V.  Duif --> duiven
2. S wordt Z.  Vaas --> Vazen
3. A, E, O, U weglaten.  Maat --> Maten
4. Medeklinker verdubbelen

Slide 31 - Tekstslide

Meervoud op -s
Bij woorden die eindigen op -a, -o, -u -i of -y moet een apostrof s ('s)
Voorbeeld: oma – oma’s. pony – pony’s
 
Bij afkortingen ook een apostrof s (‘s). HOGE KOMMA NAAST DE ENTER GEBRUIKEN
Voorbeeld: Tv’s, DVD’s
Woorden die op een -e eindigen --> -s eraan vast.
Reclame --> reclames

Slide 32 - Tekstslide

Benoem het meervoud van het woord: Rij

Slide 33 - Open vraag

Benoem het meervoud van het woord: disco

Slide 34 - Open vraag

Benoem het meervoud van het woord: zool

Slide 35 - Open vraag

Benoem het meervoud van het woord: Tijdvak

Slide 36 - Open vraag

Benoem het meervoud van het woord: firma

Slide 37 - Open vraag

Extra moeilijk:
Benoem het meervoud van het woord strategie

Slide 38 - Open vraag

Extra moeilijk: Benoem het meervoud van het woord gelegenheid

Slide 39 - Open vraag