Geld. Pap. Doekoe.

1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Waar denk jij aan bij het woord
GELD

Slide 2 - Woordweb

"GELD MOET ROLLEN"
😒🙁😐🙂😃

Slide 3 - Poll

Wat is een nadeel van contant geld?
A
Het is anoniem
B
Je kunt er (bijna) overal mee betalen
C
Je bent je bewuster van je uitgaven
D
Makkelijk kwijt te raken

Slide 4 - Quizvraag


En wat zijn voordelen van online betalen?
A
Makkelijk toch?
B
Afhankelijk van technologie
C
Geen overzicht wat je uitgeeft
D
Automatische betalingen

Slide 5 - Quizvraag

Hoe kom jij aan je geld?

Slide 6 - Woordweb

Wat kost dat?
A
€0,99
B
€1,14
C
€0,75
D
€1,50

Slide 7 - Quizvraag

Wat kost dat? (JBL Flip Box 2)
A
€80,-
B
€200,-
C
€139,95
D
€14,99

Slide 8 - Quizvraag

WAT KOST DAT?
A
€200,-
B
€105.000
C
€1.500
D
€31.000.000

Slide 9 - Quizvraag

Hoe rond je €30,33 af?
A
Naar boven. €30,40
B
Naar boven. €30,35
C
Niet.
D
Naar beneden. €30,30

Slide 10 - Quizvraag

En €1,22?
A
Naar beneden. €1,20
B
Naar boven. €1,25
C
Naar boven. €1,24
D
Niet.

Slide 11 - Quizvraag

Bij een cijfer hoger dan 6 achter de komma, rond je af naar boven
A
Nee, naar beneden. (€2,26 wordt €2,25)
B
Ja, dit klopt. (€2,26 wordt €2,30)
C
Soms
D
Alle antwoorden kloppen

Slide 12 - Quizvraag

Bij een cijfer lager of gelijk aan 8 achter de komma, rond je af naar beneden
A
Dit klopt. (€4,28 wordt €4,25)
B
Niet waar (€4,28 wordt €4,30)
C
Soms
D
A,B,C zijn allen goed

Slide 13 - Quizvraag