Voegwoorden (en, maar, want, omdat) herhaling

Voegwoorden (en, maar, want, omdat)

Herhaling
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Voegwoorden (en, maar, want, omdat)

Herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Voegwoorden
Zinnen worden aan elkaar 'geplakt' met voegwoorden.
 

Voorbeelden van voegwoorden zijn: en, of, maar, want, dus, omdat, als, nadat, enz...

Slide 2 - Tekstslide

en, want, maar, of, dus
verbinden hoofdzin + hoofdzin
(in een hoofdzin staat het werkwoord op de 2e plaats)

Ik loop naar school en Ravi gaat met de fiets naar school



Slide 3 - Tekstslide

omdat, als, nadat, terwijl, ......
verbinden hoofdzin + bijzin
(in een bijzin staat het werkwoord op de laatste plaats)

Ik loop naar school, omdat mijn fiets kapot is.
Ik loop naar school, als het lekker weer is.

Slide 4 - Tekstslide

Vrijdag was het feest, _____ mevrouw Demi kon niet komen.
A
maar
B
want
C
omdat
D
en

Slide 5 - Quizvraag

Hermon en Qasem hadden vrijdag mooie kleding aan, ___ er een feest was.
A
maar
B
want
C
omdat
D
en

Slide 6 - Quizvraag

Juf Jantien is vrijdag niet op school, ____ ze moet naar de dokter.
A
maar
B
want
C
omdat
D
en

Slide 7 - Quizvraag

Ik ga buiten zitten, ___ het is mooi weer.
A
maar
B
want
C
omdat
D
en

Slide 8 - Quizvraag

Gisteren was er geen fruit, ___ de bananen op waren.
A
maar
B
want
C
omdat
D
en

Slide 9 - Quizvraag

Ik houd van lezen __ van muziek luisteren.
A
maar
B
want
C
omdat
D
en

Slide 10 - Quizvraag

Ik ga goed leren voor de toets, ___ ik graag een goed cijfer wil halen.
A
maar
B
want
C
omdat
D
en

Slide 11 - Quizvraag

Nederland ____
A
en Duitsland zijn buurlanden.
B
en Spanje zijn buurlanden.
C
want dat is een mooi land.

Slide 12 - Quizvraag

Ik wil in Utrecht wonen,
A
omdat ik vind Utrecht een mooie stad.
B
want ik vind Utrecht een mooie stad.
C
maar ik vind Utrecht een mooie stad.

Slide 13 - Quizvraag

Ik vind dansen leuk,
A
want ik kan niet dansen
B
omdat ik niet kan dansen.
C
maar ik kan niet dansen.
D
en ik kan niet dansen.

Slide 14 - Quizvraag

De toets was makkelijk,
A
want ik goed heb geleerd.
B
omdat ik goed heb geleerd.
C
maar ik heb goed geleerd.

Slide 15 - Quizvraag

Ik ga graag naar een museum,
A
want ik houd van kunst
B
omdat ik van kunst houd.
C
maar ik ben vaak erg druk.

Slide 16 - Quizvraag

Geef zoveel mogelijk voorbeelden van voegwoorden

Slide 17 - Woordweb

Maak deze zin af:
Simon kan goed voetballen, maar .....

Slide 18 - Open vraag

Maak de zin af:
Ik houd van de zomer, omdat .....

Slide 19 - Open vraag

Maak deze zin af:
Ik eet een appel, maar ......

Slide 20 - Open vraag

Spreken: maak de zin af.
Ik wil naar Portugal, want ________________________________________

Ik wil naar Portugal, omdat_____________________________________

Ik wil naar Portugal, als________________________________________

Ik wil naar Portugal en ___________________________________________

Slide 21 - Tekstslide