12.2 Het zit in de familie

12.2 Het zit in de familie
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

12.2 Het zit in de familie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze les
  • Toets bespreken volgende les 
  • Wat weet je nog?
  • Leerdoelen
  • Uitleg over 12.2 deel 1 
  • Opdrachten maken
Keuze: meedoen of zelfstandig in de LessonUp. Zelfstandig? Ga even apart zitten.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Harm zijn vader heeft blauwe ogen, terwijl Harm zelf bruine ogen heeft. Welke kleur ogen heeft de moeder van Harm?
A
Bruin
B
Blauw
C
Dit kan je niet weten.

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Harm zijn vader heeft blauwe ogen, terwijl Harm zelf bruine ogen heeft. Wat is het genotype van de moeder?
A
BB
B
Bb
C
Dit kun je niet weten.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De vader van Pim heeft blauwe ogen. Moeder heeft bruine ogen. Pim heeft blauwe ogen.
Hoe groot is de kans dat het nieuwe zusje van Pim bruine ogen heeft?
A
100%
B
75%
C
50%
D
25%

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoon 4 heeft als enige blauwe ogen, de rest heeft bruine ogen. Kun je met deze informatie het genotype van de ouders bedenken?
A
BB en Bb
B
Allebei Bb
C
Bb en bb
D
Dit kun je niet weten.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt alleen je tong oprollen als je allel R hebt. Een persoon die zijn tong niet kan oprollen heeft twee zussen, die dit wel kunnen. Zijn beide ouders kunnen dit ook.
Welke genotypen van de ouders en de zusters zijn dan mogelijk?
A
Ouders RR en Rr, zussen RR en/of Rr.
B
Ouders Rr en Rr, zussen alleen RR.
C
Ouders RR en Rr, zussen alleen Rr.
D
Ouders Rr en Rr, zussen RR en/of Rr.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je:
  • Uitleggen wat monogeen betekent.
  • Uitleggen wat een recessief overervende ziekte is en hier voorbeelden van geven.
  • Uitleggen wat een drager is.
  • Uitleggen wat een dominant overervende ziekte is en hier voorbeelden van geven.
  • Uitleggen wat geslachtsgebonden recessieve/dominante overerving is en hier voorbeelden van geven.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Erfelijke aandoening
Monogeen = een aandoening wordt bepaald door één gen.
Albinisme wordt bijvoorbeeld bepaald door één gen.

Een aandoening kan recessief of dominant overerven.
  • Recessief: heterozygoot heeft geen ziekteverschijnselen.
  • Dominant: heterozygoot heeft wel ziekteverschijnselen.

Als je heterozygoot bent voor een aandoening, die recessief is, ben je drager.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld: PKU (fenylketonurie). Baby is gezond, maar na halfjaar raken de hersenen beschadigd. Door speciaal dieet kan dit voorkomen worden, daarom krijgt iedere baby een hielprik: checken op o.a. PKU in het bloed.
Voorbeeld: ziekte van Steinert. Spieren worden steeds zwakker, vaak op latere leeftijd. 
Ziekte van Huntington: tast hersenen aan, komt tussen 35 en 45 jaar tot uiting.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geslachtsgebonden
Sommige aandoeningen erven over via  het X-chromosoom, bv. 
kleurenblindheid.

Een man met een recessief allel, heeft geen ander allel, door 
Y-chromosoom, dus komt het tot uiting.
Krijgt een vrouw het allel voor kleurenblindheid? Dan is de kans klein dat dat ook op haar tweede X-chromosoom ligt. Kans op kleurenblind meisje is dus heel klein.

Geslachtsgebonden dominante overerving: komt weinig voor. Voorbeeld: syndroom van Alport (aandoening van nieren, oren en ogen).

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!

Basis: 3 t/m 6, 8 t/m 17 (weektaak).


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze les
  • Oefenen met stamboomvragen
  • Zelfstandig lezen: 12.2 deel 2 (blz. 96 en 98)
  • Opdrachten maken

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen met stamboomvragen:

  1. Lees de vraag.
  2. Schrijf je antwoord op (individueel).
  3. Klassikaal bespreken.


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Twee ouders die wel kleuren kunnen zien, hebben twee kinderen (zie de afbeelding).

Kun je weten wie de zoon kleurenblindheid gegeven heeft? 

Slide 15 - Tekstslide

Ja, de moeder. Vader kan nooit kleurenblindheid geven aan een zoon, aangezien het op het X-chromosoom ligt. 
Peter is heterozygoot voor het FH-gen. Hana heeft de ziekte niet en is homozygoot recessief.

 

Hoe groot is de kans dat een kind van Peter en Hana de ziekte FH krijgt?

Slide 16 - Tekstslide

50%
Het ontbreken van de zaadleiders komt vaak voor bij mannen met taaislijmziekte, een erfelijke ziekte. In de afbeelding zie je een deel van een stamboom van een familie waarin taaislijmziekte voorkomt. Eén van de mannen in de stamboom heet Peter.

Is het gen dat taaislijmziekte veroorzaakt dominant of recessief?

Slide 17 - Tekstslide

Recessief.
Nummer 5 en 6 in de stamboom zijn beiden heterozygoot voor het gen dat taaislijmziekte veroorzaakt. Ze krijgen nog een dochter.

 

Hoe groot is de kans dat deze dochter geen taaislijmziekte heeft?

Slide 18 - Tekstslide

75%
Lezen:
blz. 96 en 98


Maken:
Basis: 3 t/m 6, 8 t/m 17

Leerdoelen:

Aan het einde van deze les kun je:
  • een stamboom opstellen.
  • een stamboom gebruiken om de kans op een bepaald genotype bij de nakomelingen van een kruising af te leiden.
  • uitleggen wat een stamboomonderzoek precies is en waarvoor dit gebruikt kan worden.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies