Blok 5.2.5

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

Leenwoord

Komen jullie wat drinken?

1. 1e persoon
2. 2e persoon
3. 3e persoon

We maken eerst onze tekening af.

1. 1e persoon
2. 2e persoon
3. 3e persoon

Ik heb een taart gebakken.

1. 1e persoon
2. 2e persoon
3. 3e persoon

Jij hebt een mooie tekening gemaakt.

1. 1e persoon
2. 2e persoon
3. 3e persoon

Hij stelt een goede vraag.

1. 1e persoon
2. 2e persoon
3. 3e persoon

Schrijf de gebiedende wijs op van vasthouden.

Schrijf de gebiedende wijs op van vastbinden.

Schrijf de gebiedende wijs op van uitglijden.

De juf liet de leerling het proefwerk zien.

Wat is het meewerkend voorwerp?

De verzorger gaf de dolfijnen voer.
Wat is het meewerkend voorwerp?

Hij mailt zijn collega de documenten.
Wat is het meewerkend voorwerp?

Het heeft vannacht gevroren?
In welke tijd staat deze zin?

1. Tegenwoordige tijd
2. Verleden tijd
3. Voltooide tijd

Het heeft vannacht gevroren?
Wat is het hulpwerkwoord?

Het heeft vannacht gevroren?
Wat is het voltooid deelwoord?

Hij speelt graag buiten met zijn vrienden.
In welke tijd staat deze zin?

1. Tegenwoordige tijd
2. Verleden tijd
3. Voltooide tijd

Hij stak de weg over en keek niet goed uit.
In welke tijd staat deze zin?

1. Tegenwoordige tijd
2. Verleden tijd
3. Voltooide tijd

Dictee

Dictee

Dictee

Dictee

Dictee

Zin

Zin