voorbereiden coronatoets

Programme
Voorbereiden coronatoets
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Programme
Voorbereiden coronatoets

Slide 1 - Tekstslide

Het bezittelijk voornaamwoord

Slide 2 - Tekstslide

bezittelijk
voornaamwoord

Slide 3 - Woordweb

bezittelijk voornaamwoord
mijn (mannelijk enkelvoud)
A
ma
B
mes
C
ton
D
mon

Slide 4 - Quizvraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 3 opties.

_________ (zijn) soeur
A
sa
B
ton
C
son
D
ta

Slide 5 - Quizvraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.


_________ (jouw) mère
A
ton
B
ta
C
son
D
sa

Slide 6 - Quizvraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 3 opties.

_________ (mijn) tante
A
ma
B
ta
C
mon
D
son

Slide 7 - Quizvraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 3 opties.

_________ (zijn) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 8 - Quizvraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 3 opties.

_________ (jullie) mères
A
votre
B
vos
C
son
D
sa

Slide 9 - Quizvraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (zijn) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 10 - Quizvraag

Vul het juiste bezittelijk voornaamwoord in :
Gaston aime (zijn) tante.
A
son
B
sa
C
ses
D
leur

Slide 11 - Quizvraag

Kies het juiste bezittelijk voornaamwoord:
...... maison est grande
A
Mon
B
Ma
C
Mes

Slide 12 - Quizvraag

We gaan nu oefenen met de werkwoorden avoir, être aller en faire.

Slide 13 - Tekstslide

hebben =
A
être
B
avoir
C
faire
D
aller

Slide 14 - Quizvraag

gaan =
A
être
B
avoir
C
faire
D
aller

Slide 15 - Quizvraag

zijn =
A
être
B
avoir
C
aller
D
faire

Slide 16 - Quizvraag

doen/maken =
A
être
B
avoir
C
aller
D
faire

Slide 17 - Quizvraag

Is het werkwoord een vervoeging van être of avoir??

Sleep de vervoeging  naar het goede werkwoord.
AVOIR
ÊTRE
je suis
tu as
nous sommes
j'ai 
elle a
vous avez
elles
 sont
tu es 
il est
ils ont

Slide 18 - Sleepvraag

                   être           avoir        aller

je (j')
tu
il/elle

nous
vous
ils/elles
suis
avons
vas
sont
a
sommes
avez
ont
es
êtes
as
est
ai
vais
allez
allons
va
vont

Slide 19 - Sleepvraag

We gaan nu oefenen met de regelmatige werkwoorden op -er.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Werkwoorden op ER
Elles cherch...
A
e
B
es
C
ons
D
ent

Slide 22 - Quizvraag

Werkwoorden op ER
Nous trouv...
A
e
B
es
C
ons
D
ez

Slide 23 - Quizvraag

Werkwoorden op ER
Tu regard...
A
e
B
es
C
ons
D
ez

Slide 24 - Quizvraag

Werkwoorden op ER
Elle regard...
A
e
B
es
C
ons
D
ez

Slide 25 - Quizvraag

On (habiter)
A
habite
B
habites
C
habbite

Slide 26 - Quizvraag

Fabien et Amélie (chercher)
A
cherchons
B
cherchez
C
cherchent
D
cherches

Slide 27 - Quizvraag

Huiswerk
Vul het  google forms in

https://forms.gle/WpP3hH5ChwWjQtVX7

Slide 28 - Tekstslide