Hoofdstuk 2 Energie en technologie

Hoofdstuk 2
Energie en technologie
Vandaag 2.1 en 2.2!
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2
Energie en technologie
Vandaag 2.1 en 2.2!

Slide 1 - Tekstslide

Ik verwacht dat jij:
  • Rustig meedoet aan de les
  • Je hand opsteekt en wacht op je beurt als je een vraag hebt of iets wilt zeggen
  • Niet door mij of andere mensen heen praat
  • Aantekeningen maakt in je schrift tijdens de uitleg

Slide 2 - Tekstslide

Toetsing dit hoofdstuk:
  • Maandag 1 december toets hoofdstuk 2 (2x)
  •  Praktische opdracht (uitvoeren in de klas) (1x)
  • Huiswerk cijfer (1x)

Slide 3 - Tekstslide

Waar komt onze energie vandaan?

Slide 4 - Tekstslide

Energie in huis
We gebruiken voortdurend energie: elektriciteit en aardgas

Steeds meer huizen gebruiken ook zonne-energie

Andere energiebronnen: wind, hout en stookolie

Slide 5 - Tekstslide

Energie in huis
Sinds 1950 stijgt het energiegebruik per huishouden.

Waarom meer elektriciteit?

Waarom minder aardgas?

Slide 6 - Tekstslide

Fossiele brandstoffen
In Nederland zijn we erg afhankelijk van fossiele brandstoffen.

In 2018 was slechts 10% duurzame energie.

Het probleem:
Fossiele brandstoffen raken op en zijn duur.

Slide 7 - Tekstslide

Eenheden energie
Eenheden: joule (J) en kilowattuur (kWh)

1 kWh = 3,6 MJ (mega joule)

Het verbranden van 1 m³ aardgas levert 32 MJ

Slide 8 - Tekstslide

Waarvoor gebruiken wij de meeste energie in huis?

Slide 9 - Tekstslide

Energiegebruik in huis

Ongeveer de helft van de energie gebruiken we voor verwarming

Ook veel voor warm water, koken en schoonmaken.

Minder voor verlichting en apparaten

Slide 10 - Tekstslide

Slim omgaan met warm water
Water verwarmen kost veel energie

Warmteterugwinning (WTW): hergebruikt warmte uit douchewater

Zo bespaar je energie

Slide 11 - Tekstslide

Rendement
Rendement = hoeveel energie nuttig wordt gebruikt

Hoog rendement → weinig verspilling

HR-ketels hebben rendement tot 97%

Slide 12 - Tekstslide

Soortelijke warmte
Soortelijke warmte = energie die nodig is om 1 kg stof 1°C te verwarmen

Water verwarmen kost dus veel energie

Slide 13 - Tekstslide

Met soortelijke warmte kunnen we de warmte berekenen:
Q = m × c × (Te − Tb)

Q de hoeveelheid warmte in J
m de massa in kg
c de soortelijke warmte (J/kg · °C)
Te de eindtemperatuur in °C
Tb de begintemperatuur in °C

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld:
Hoeveel warmte heb ik nodig om 1 kg water van 20 °C te verwarmen naar 100 °C?
Q = m * c * (Te – Tb)

m = 1kg, c = 4 180 J/kg · °C, Tb = 20°C, Te = 100°C

Q = 1 * 4 180 * (100−20) = 334 400 J

Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk
Lees en maak:
Paragraaf 1: Blok A
Paragraaf 2: Blok A en C
(extra oefenen: blok D)


Slide 16 - Tekstslide

Paragraaf 2.3
Energie en bewegen

Slide 17 - Tekstslide

Ik verwacht dat jij:
  • Rustig meedoet aan de les
  • Je hand opsteekt en wacht op je beurt als je een vraag hebt of iets wilt zeggen
  • Niet door mij of andere mensen heen praat
  • Aantekeningen maakt in je schrift tijdens de uitleg

Slide 18 - Tekstslide

Leerdoelen:
Aan het eind van deze paragraaf kan ik:

- uitleggen hoe de arbeid afhangt van de kracht en de afstand;
- uitleggen dat de bewegingsenergie van een auto verandert door arbeid;
- uitleggen hoe je het brandstofverbruik van een auto kunt verminderen;
- rekenen met arbeid, kracht en afstand;
- rekenen met brandstofverbruik, verbrandingswarmte en rendement.

Slide 19 - Tekstslide

Arbeid
Om iets te verplaatsen heb je energie nodig. Deze energie noemen wij arbeid.

Er is alleen arbeid als er een kracht en een verplaatsing is.

Slide 20 - Tekstslide

Arbeid
Arbeid zorgt voor verandering in bewegingsenergie

Optrekken → meer bewegingsenergie

Remmen → bewegingsenergie wordt omgezet in warmte

Slide 21 - Tekstslide

Formule arbeid
Je kan arbeid (W) berekenen met de volgende formule: 
W = F * s

W = arbeid (J)
F = kracht (N)
s = afstand (m)

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeld:
Een man duwt een blok met een  kracht van 200 N over 5 meter wat is de arbeid?

W = F * s
F = 200 N
s = 5 m
 200 × 5 = 1000 J

Slide 23 - Tekstslide

Energiebronnen voor vervoer
Auto’s: benzine, diesel of gas

Elektrische auto’s: accu

Waterstofauto’s: brandstofcel

Treinen: elektriciteit

Al deze energie komt uit een energiebron

Slide 24 - Tekstslide

Rendement van energiebronnen
Verbrandingsmotor heeft een rendement van 30–50% 

Elektromotor van 90–97% 

Brandstofcel tot 50% 


Slide 25 - Tekstslide

Brandstof verbruik
Verbruik in L/100 km of km/L
1 op 20 betekent 20 km per liter

Hangt af van:
snelheid
rijstijl
gewicht en luchtweerstand

Slide 26 - Tekstslide

Brandstofverbruik verlagen
Rustig optrekken en afremmen
Bandenspanning controleren
Minder hard rijden
Gewicht verlagen
Elektrische of hybride auto gebruiken

Slide 27 - Tekstslide

Huiswerk
Lees en maak:
Paragraaf 2.3, blok A en C

Slide 28 - Tekstslide

Paragraaf 2.4
Energie en sport

Slide 29 - Tekstslide

Ik verwacht dat jij:
  • Rustig meedoet aan de les
  • Je hand opsteekt en wacht op je beurt als je een vraag hebt of iets wilt zeggen
  • Niet door mij of andere mensen heen praat
  • Aantekeningen maakt in je schrift tijdens de uitleg

Slide 30 - Tekstslide

Leerdoelen:
Aan het eind van deze paragraaf kan ik:

  • uitleggen wat het mechanisch vermogen is;
  • uitleggen welke energie uit het lichaam gebruikt wordt bij sporten;
  • uitleggen hoe slimme technologie ingezet wordt om sneller te bewegen;
  • uitleggen dat iemand die sport ook veel warmte produceert;
  • rekenen met vermogen, kracht, afstand en tijd.

Slide 31 - Tekstslide

Vermogen
Vermogen = hoeveelheid arbeid per seconde.

Formule: P = W / t

P = vermogen (in watt, W)
W = arbeid (in joule, J)
t = tijd (in seconden, s)

Slide 32 - Tekstslide

Vermogen
Een wielrenner verricht 30 000 J arbeid in 60 s, hoeveel vermogen levert de wielrenner?

P = W / t
W = 30.000 J, t = 60s
 P = 30 000 / 60 = 500 W

Slide 33 - Tekstslide

Soorten vermogen
Duurvermogen: vermogen dat je lang kunt volhouden.

Piekvermogen: vermogen dat je maar kort volhoudt.

Bij fietsen:
Zwaar verzet → veel kracht, langzamer trappen.
Licht verzet → minder kracht, sneller trappen.
Bij gelijke snelheid is het vermogen hetzelfde.

Slide 34 - Tekstslide

Energie uit voeding

Koolhydraten → snel energie.

Eiwitten → herstel en spieropbouw.

Vet → trage, maar grote energievoorraad (37 kJ per gram).


Slide 35 - Tekstslide

Energie tijdens inspanning
Tijdens een inspanning:

Rustig tempo: vetverbranding (langzaam, maar veel voorraad).

Intensief sporten: koolhydratenverbranding.

Als koolhydraten op zijn → hongerklop (“de man met de hamer”).

Slide 36 - Tekstslide

Weerstand
Weerstandskrachten: rolweerstand en luchtweerstand.

Minder weerstand = minder arbeid nodig.

10% minder luchtweerstand → 10% minder arbeid.

Slide 37 - Tekstslide

Huiswerk
Lees en maak:
Paragraaf 2.4, blok A en C

Slide 38 - Tekstslide