18/6, leesvaardigheid

Herhaling begrippen leesvaardigheid
Je weet wat er bedoeld wordt met:
opbouw tekst 
leesstrategieën
onderwerp- deelonderwerp
tekstsoort- tekstdoel - lay-out
kernzin - hoofdgedachte                                                                                     
tekstverband- signaalwoord
feit- mening- argument - conclusie
objectief- subjectief- betrouwbaarheid- bron
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1,3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling begrippen leesvaardigheid
Je weet wat er bedoeld wordt met:
opbouw tekst 
leesstrategieën
onderwerp- deelonderwerp
tekstsoort- tekstdoel - lay-out
kernzin - hoofdgedachte                                                                                     
tekstverband- signaalwoord
feit- mening- argument - conclusie
objectief- subjectief- betrouwbaarheid- bron

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Lesdoelen:
- Je kent de begrippen leesvaardigheid
- Je kunt de begrippen toepassen/herkennen in zakelijke teksten

Planning:
- lezen Jona
- HW bespreken
- oefenen leesvaardigheid LET

timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een standpunt en een argument?

Slide 3 - Open vraag

Aan welke signaalwoorden herken je een mening?

Slide 4 - Open vraag

FEIT (objectief)

- Uitspraak over iets wat waar of niet waar is

- Een feit kun je controleren



Voorbeeld van een feit:

De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt €50,00 kleedgeld per maand.


Slide 5 - Tekstslide

Noteer een feit over 4 of 5 mei

Slide 6 - Open vraag


Mening (subjectief) en argument

Als je iets vindt, is dat je mening.
Te herkennen aan woorden als:
Ik vind
Mijn mening is....
Mijns inziens...
Om je mening te ondersteunen, gebruik je argumenten. (redenen waarom je iets vindt)



Slide 7 - Tekstslide

Conclusie:
Als een schrijver in een tekst zijn mening en argumenten weergeeft (of meningen en argumenten van anderen), dan sluit hij vaak af met een conclusie. 
Hij herhaalt dan vaak in het kort zijn mening en argumenten. 
Een conclusie herken je aan signaalwoorden zoals: dus, concluderend, dat betekent, kortom, al met al ...

Slide 8 - Tekstslide

Handbal is een vermoeiende sport.
Bij handbal is het rechthoekige speelveld 40 meter lang en 20 meter breed.
... , want je moet minstens drie sets lang springen en heen en weer rennen.
Mening
Feit
Argument

Slide 9 - Sleepvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij vreemde ideeën heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een betrouwbare bron?
A
Een persoonlijke mening
B
Een ongeverifieerde blog
C
Een boek van een expert
D
Een wetenschappelijk artikel

Slide 11 - Quizvraag

Waarom is bronvermelding belangrijk?
A
Het kost tijd
B
Is alleen voor academisch werk
C
Geeft inzicht in de oorsprong
D
Verhoogt de geloofwaardigheid

Slide 12 - Quizvraag

Wat maakt een bron onbetrouwbaar?
A
bronvermelding
B
Geen referenties
C
Verouderde informatie
D
Recente gegevens

Slide 13 - Quizvraag

Aan de slag
- Lezen tekst 3 + beantwoorden vragen -->

feiten en meningen

Slide 14 - Tekstslide

tekstdoel en publiek
Iedere tekst heeft een doel, want de schrijver wil iets met de tekst bereiken. Dit noemen we het tekstdoel.

 Tekstdoelen:

5. instrueren
6. adviseren
7. amuseren
1. informeren
2. overtuigen
3. waarschuwen
4. activeren

Slide 15 - Tekstslide

tekstdoel en publiek: VB
1. informeren: de schrijver wil dat je iets te weten komt: de krant
2. overtuigen: de schrijver wil dat je dezelfde mening krijgt: ingezonden brief
3. waarschuwen: de schrijver wil dat je iets niet doet: reclametekst
4. activeren: de schrijver wil dat je iets gaat doen: reclametekst
5. instrueren: de schrijver wil iets uitleggen: gebruiksaanwijzing
6. adviseren: de schrijver wil je raad geven: folder
7. amuseren: de schrijver wil je vermaken: strip

Slide 16 - Tekstslide

 tekstdoel en publiek
De schrijver moet rekening houden met zijn publiek om het tekstdoel te bereiken.

Je kunt aan vier dingen zien voor wie een tekst bedoeld is:

  1. onderwerp
  2. lay-out
  3. de bron
  4. taalgebruik

Slide 17 - Tekstslide

Bij welk tekstdoel wil de schrijver dat je iets te weten komt?
A
informeren
B
adviseren
C
amuseren
D
activeren

Slide 18 - Quizvraag

Bij welk tekstdoel wil de schrijver dat je dezelfde mening krijgt?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 19 - Quizvraag

Aan de slag
- Lezen tekst 4 + beantwoorden vragen -->

feiten en meningen

Slide 20 - Tekstslide

Vandaag
Lesdoelen:
- Je kent de begrippen leesvaardigheid
- Je kunt de begrippen toepassen/herkennen in zakelijke teksten



Slide 21 - Tekstslide