Interpunctie en citeren

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Vandaag 

  • Instructie interpunctie en citaten

Slide 4 - Tekstslide

Wat is interpunctie?
Wat zijn citaten?

Slide 5 - Tekstslide

De zin
Een zin loopt van hoofdletter tot punt, vraagteken of uitroepteken. Daarna komt weer een nieuwe zin, die dan ook weer met een hoofdletter begint.

Slide 6 - Tekstslide

  • De punt
  • De komma
  •  Hoofdletters

Slide 7 - Tekstslide

    Wanneer zet je een punt?
Er zijn geen wetten, wel vuistregels.

  • In een zin doe je één mededeling over een onderwerp.
--> Het is behoorlijk koud vandaag. Morgen ga ik met de bus naar school. Even bellen of Alexia dan meegaat.

Slide 8 - Tekstslide

     Wanneer zet je een komma?
  • Als je een pauze hoort (of wilt laten horen).
  • Om te laten zien wat in een lange zin wel of niet bij elkaar hoort.


Een komma is écht een leesteken. Bij het lezen wil je op deze plaats een kleine pauze, omdat van die pauze de zin duidelijker wordt. Een pauze op een andere plaats kan een zin zelfs van betekenis laten veranderen


Slide 9 - Tekstslide

Annet liet zich na een test door een docent, inschrijven voor een andere opleiding.
Annet liet zich na een test, door een docent inschrijven voor een andere opleiding.

Dat is een ouderwets gezellig centrum. 
Dat is een ouderwets, gezellig centrum. 

Verschil?

Slide 10 - Tekstslide

Enkele afspraken
Je zet een komma.....

  • om een bijstelling: Shania, de dochter van Kelly, wordt al behoorlijk groot.
  • na ‘éénwoordjes’: Jammer, ik had best meer gelust. Kees, hoe laat is het? Kortom, eten, NU!
  • in een opsomming, een rijtje: Ik hou van KFC, McDonalds, Burger King én La Place.
  • voor een voegwoord: Het is behoorlijk koud vandaag, daarom ga ik morgen met de bus. Bij ‘en’ en ‘of’ als laatste deel van een opsomming schrijf je geen komma.
  • tussen twee persoonsvormen: Als ik naar huis ga, rijd ik door het centrum.

Slide 11 - Tekstslide

       Wanneer zet je hoofdletters?
  • Aan het begin van een zin.
--> De man wast zijn auto.
--> Haar mobiel is gevallen. 
--> Het kindje is aan het lachen. 

Slide 12 - Tekstslide

  • Bij een (aardrijkskundige) naam, een titel (van film, boek, enz) en officiële feestdagen (Koningsdag, Kerstmis).
- Het tussenvoegsel bij namen krijgt een hoofdletter als daar de naam begint: Dat is mevrouw Van Heumen; Dat is Annie van Heumen
  Ik krijg Duits van meneer Ter Velde, Henk ter Velde.

- Bij afleidingen van aardrijkskundige namen gebruik je ook de hoofdletter: Ik hou van Franse kaas en Zeeuws suikerbrood.

Slide 13 - Tekstslide

- De titel van een film of boek krijgt alleen een hoofdletter als eerste letter.
Ik heb net Allemaal willen we de hemel gelezen.

- Om aan te geven hoe lang die titel dan doorloopt, kun je de titel ook tussen aanhalingstekens zetten: Ik heb net "Allemaal willen we de hemel" gelezen.
Of: Ik heb net Allemaal willen we de hemel gelezen.

Slide 14 - Tekstslide

Maar.....
Het uitroepteken !
Het vraagteken ?

Slide 15 - Tekstslide

Een dubbele punt of puntkomma gebruiken

Een dubbele punt komt meestal voor bij een opsomming, uitleg of citaat. 
  • De dag begint met een ritueel: opstaan, douchen, aankleden, ontbijten en naar school.
  • Het kan twee kanten op: het gaat door of het gaat niet door.
  • Mijn vader zei: “Dit kan zo niet.”

Slide 16 - Tekstslide

Een puntkomma (;) gebruik je midden in een zin. Je gebruikt dit teken als er een belangrijk verband is voor de zin voor en de zin na de puntkomma. 

Een voorbeeld:
We stonden vroeg op; we moesten nog ver reizen vandaag.

Slide 17 - Tekstslide

Een dubbel aanhalingsteken of een enkel aanhalingsteken

Je gebruikt een dubbel aanhalingsteken als het letterlijk een zin is die iemand heeft gezegd:

  • Peter zei: “Je bent gek!”
Je gebruikt een enkel aanhalingsteken als het niet letterlijk is, of als je iets juist niet bedoelt (sarcasme):
  • Wat een ‘vriendelijke’ jongen, is dat, zeg! (een jongen die heel onaardig is).


Slide 18 - Tekstslide

Checkvragen
Hoeveel mededelingen doe je in één zin?
Wat kun je doen als je meerdere mededelingen in één zin wilt zetten?
Wanneer schrijf je een hoofdletter?
Wanneer zet je een komma?
Wanneer gebruik je een dubbele punt?
Wanneer gebruik je een dubbel aanhalingsteken en wanneer een enkel?

Verbeter deze zin: hij lust graag hollandse kaas.


Slide 19 - Tekstslide

Welke zin in juist?
A
Frank riep kwaad, geef hier die pen!
B
Frank riep kwaad: ''Geef hier die pen!''

Slide 20 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
De docent die mij geschiedenis geeft, heet: Mevrouw van Heemskerk.
B
de docent die mij geschiedenis geeft, heet: mevrouw van Heemskerk.
C
De docent die mij geschiedenis geeft, heet: mevrouw Van Heemskerk.

Slide 21 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
''Ik wil graag naar buiten.'' Zei Lisa.
B
Ik wil graag naar buiten, ''zei Lisa.''
C
Ik wil graag naar buiten, zei Lisa.
D
''Ik wil graag naar buiten,'' zei Lisa.

Slide 22 - Quizvraag

Zelf aan de slag
Spelling

TG: blok 5 opdracht 3 t/m 8
K: blok 5 opdracht 3 t/m 8
B: blok 5 opdracht 3, 4.1, 5 (individueel!), 6 en 7

Slide 23 - Tekstslide