Vraag aan vijf mensen wat zij in de vakantie hebben gedaan.
Wat heb jij in de vakantie gedaan?
Schrijf de antwoorden op het blaadje.
Bijvoorbeeld: De juf heeft in de tuin gewerkt.
Het blaadje lever je in bij de juf.
timer
10:00
Slide 8 - Tekstslide
Lezen
Een fiets voor twee
Slide 9 - Tekstslide
Groepjes maken
Omid - Mostafa - Mohammad
Mahmoud - Yamin - Adama
Mia - Mayen - Breakthrough
Hadil - Ghazal - Maria werken in LOWAN
Melih - Derya - oefening werkwoorden
= leider van de groep
Slide 10 - Tekstslide
Stappenplan
De juf leest de tekst voor.
Iedereen leest zelfstandig de tekst (in stilte).
Iedereen leest een stuk tekst voor.
Jullie maken samen de opdrachten: praten met elkaar, helpen elkaar.
De leider:
is stiltemeester
houdt de tijd in de gaten
zorgt dat iedereen in het groepje samen werkt
Slide 11 - Tekstslide
Een fiets voor twee
Slide 12 - Tekstslide
Stappenplan
De juf leest de tekst voor.
Iedereen leest zelfstandig de tekst (in stilte).
Iedereen leest een stuk tekst voor.
Jullie maken samen de opdrachten: praten met elkaar, helpen elkaar.
De leider:
is stiltemeester
houdt de tijd in de gaten
zorgt dat iedereen in het groepje samen werkt
Slide 13 - Tekstslide
Antwoorden
is --> zijn
heb/heeft --> hebben
staan --> staan
rijdt --> rijden
brengt --> brengen
vind --> vinden
zag --> zien
was --> zijn
zaten --> zitten
heet --> heten
zegt --> zeggen
Wij hebben 3 fietsen
De buurvrouw heeft 2 kinderen
Een fiets voor twee heet tandem
de fiets
de tandem
de step
de kano
de sup
de zeilboot
de roeiboot
de auto
de brommer
de fat bike
de motor
de tractor
de motorboot
de vrachtwagen
de bus
de trein
de tram
de metro
het vliegtuig
de taxi
Slide 14 - Tekstslide
Wat hebben we gedaan?
Schrijf drie woorden/dingen op
die je deze les hebt geleerd
Slide 15 - Tekstslide
Balspel
Ga in een kring staan
je naam
Slide 16 - Tekstslide
npo.nl
Slide 17 - Link
Slide 18 - Tekstslide
Wat is je telefoonnummer?
Mijn telefoonnummer is:
Slide 19 - Tekstslide
Lange of korte klank: Lees voor
zeggen
leren
lopen
botten
ramen
kammen
zitten
dieren
Slide 20 - Tekstslide
Vervoegen: schrijf op in je schrift
zeggen
plakken
leren
tellen
lopen
heten
liggen
zitten
maken
ik zeg
hij ....
ik ....
jij ....
zij ....
ik ....
hij ....
ik ....
jij ....
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Het woord
- - - - - - - - - - - - -
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Video
Slide 26 - Video
Rechten van de mens
Slide 27 - Tekstslide
In Nederland is iedereen even vrij
A
Waar
B
Niet waar
Slide 28 - Quizvraag
De Tweede Wereldoorlog eindigde 80 jaar geleden. Het was toen ...
A
1943
B
1944
C
1945
D
1946
Slide 29 - Quizvraag
Joden mochten in de oorlog niet naar de dierentuin maar wel naar de bioscoop.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 30 - Quizvraag
Om in vrijheid te leven, heb je rechten en wetten nodig.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 31 - Quizvraag
Wat is vrijheid voor jou?
Slide 32 - Woordweb
Rechten en wetten
Rechten = je mag
Wetten/Regels = je mag niet / je moet
Bijvoorbeeld:
Je mag je mening geven
Je mag niet rennen in de gang
Je moet je telefoon in de telefoonbak doen
Slide 33 - Tekstslide
Bijvoorbeeld in het verkeer
Je moet hier ...
Je mag hier niet ...
Slide 34 - Tekstslide
Schrijf in je schrift
Het moet = een verplichting
Het mag niet = een verbod
Het mag = een toestemming
Slide 35 - Tekstslide
Waarschuwingsborden: Pas op!
Slide 36 - Tekstslide
De weg vragen
Dag mevrouw/meneer, mag ik u iets vragen?
Weet u waar .... is?
Ik zoek ... .
Welke woorden heb je nodig:
links, rechts
linksaf, rechtsaf (slaan)
rechtdoor
oversteken
kruispunt
de (eerste, tweede, derde etc.) straat
Ga rechtdoor, tot het kruispunt. Steek het kruispunt over. Neem dan de eerste straat rechts en loop een stukje rechtdoor. Ga links over de brug. Sla bij de stoplichten linksaf en je ziet de bibliotheek. De bibliotheek is aan de rechterkant.