A3c Schrijven / presentatie betoog

Schrijven H4
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Schrijven H4

Slide 1 - Tekstslide

Planning betoog mondeling
Les 1: dinsdag 9-2 (hele klas verplicht)
Les 2 + 3: de overige lessen alleen voor het betreffende groepje
Groepjes 5/6 lln op: 
vrij 12-02, di 16-02 en vrij 19-02

Iedereen in het groepje houdt dan het mondelinge betoog. 
Inschrijven vóór maandag 8 februari via Teams - kanaal Nederlands - bestanden - inschrijfformulier mondeling betoog. (zet je naam bij de datum/tijd waarop jij je betoog wil houden).
Als je jezelf niet hebt ingeschreven, plan ik je in.

Als we voor de voorjaarsvakantie naar school gaan, wordt de planning anders!

Slide 2 - Tekstslide

Eisen presentatie
  • duur: circa 5 minuten

  •  In de inleiding van een presentatie moet je; 
  1.  de aandacht van je publiek trekken 
  2. het onderwerp introduceren door een hoofdvraag te stellen / stelling deponeren
  3. de deelonderwerpen die je gaat behandelen aankondigen.

  • In het middenstuk moet je;
  1. de verschillende deelonderwerpen behandelen
  2. verbanden leggen tussen de verschillende deelonderwerpen.

  • In het slot moet je;
  1. antwoord geven op de gestelde hoofdvraag / conclusie trekken die past bij de stelling
  2. op een originele manier afsluiten.

Slide 3 - Tekstslide

Je ziet zometeen een filmpje van een mondeling betoog. 
Bekijk deze en vul het feedbackformulier in.
(of schrijf de verschillende onderdelen van het formulier in je schrift)
Na het filmpje bespreken we jullie feedback.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Tekstslide

Inhoud:
- noemt zijn standpunt.
- geeft duidelijke argumenten voor zijn standpunt.
- weerlegt eventuele tegenargumenten.
-1100

Slide 7 - Poll

Opbouw
- heeft de presentatie logisch opgebouwd.
- gebruikt structurerende zinnen en signaalwoorden.

0100

Slide 8 - Poll

Taalgebruik:
- heeft een grote woordenschat en varieert in taalgebruik.
- maakt gebruik van formele en zakelijke taal.
- houdt bij zijn woordkeus rekening met zijn publiek.
- spreekt in hele zinnen.

0100

Slide 9 - Poll

Verbale en non-verbale communicatie:
- komt zelfverzekerd over.
- spreekt enthousiast.
- spreekt in een goed tempo, volume en articuleert goed.
- maakt goed oogcontact met zijn publiek.
- ondersteunt zijn verhaal met passende gebaren.
0100

Slide 10 - Poll


Oriëntatiefase (= afgerond als het goed is)

Je gaat je voorbereiden op het schrijven van je tekst. Je start met je te oriënteren op mogelijke onderwerpen. Je kiest bij voorkeur voor onderwerpen waar je je een mening over wil vormen of waar je je al een (voorlopige) mening over hebt gevormd. 






 

Slide 11 - Tekstslide


Vooronderzoeksfase (= afgerond als het goed is)

Je kiest twee voorlopige onderwerpen voor je betoog. Je gaat op zoek naar zoveel mogelijk informatie over deze twee onderwerpen en maakt daarbij gebruik van betrouwbare en actuele bronnen. Je hoeft in deze fase nog niet je definitieve standpunt te bepalen. Daartoe moet je eerst goed onderzoek doen.


LET OP! Besteed aan het vooronderzoek naar ieder onderwerp niet meer dan 15 minuten. Kom je erachter dat je bij een van de onderwerpen van je keuze geen goede informatie kan vinden? Wissel dan in deze fase van onderwerp. 

Slide 12 - Tekstslide


Onderzoeksfase (= afgerond als het goed is)

Je hebt nu definitief voor je onderwerp gekozen. Nu ga je je echt verdiepen in het onderwerp van je keuze.  Je gaat voor je tekst op zoek naar bruikbare informatie die afkomstig is van tenminste drie actuele, betrouwbare bronnen.


Je uiteindelijke doel is om in deze fase te komen tot een concreet standpunt ten aanzien van je onderwerpeen zin die jouw mening ten aanzien van het onderwerp helder verwoordt. 

Let op! Het is mogelijk dat je in deze fase je mening ten aanzien van je onderwerp moet herzien!

Slide 13 - Tekstslide


Structureringsfase (1) (hier moet je nu mee bezig zijn)

Informatie ordenen

In de structureringsfase ga je de informatie die je hebt verzameld, ordenen. Dat gebeurt eigenlijk vanzelf als je die verwerkt in een bouwplan. Voordat je een bouwplan kan maken, moet je bij een betoog eerst zorgen voor een goed overzicht van je argumentatie. 


In een argumentatieoverzicht start je met het beschrijven van je standpunt. Daaronder schrijf je ten minste twee argumenten op die jouw standpunt ondersteunen. Aan die argumenten mag je onderschikkende argumentatie toevoegen. Verwerk in je overzicht ook minimaal een tegenargument en een weerlegging. 



Slide 14 - Tekstslide

Structureringsfase (2)

Bouwplan maken

Je argumentatieoverzicht verwerk je uiteindelijk in je bouwplan. Ook bij een betoog start je met het beschrijven van je doelgroep, schrijfdoel en tekststructuur. Bedenk ook alvast een werktitel. Neem in je bouwplan ook signaalwoorden op.


Je verwoordt in de inleiding in ieder geval duidelijk je standpunt. In het middenstuk wijd je aan ieder argument voor je standpunt een aparte alinea. Ook je tegenargumentatie en weerlegging verwerk je in een of twee alinea's. In het slot van je tekst herhaal je je standpunt. Een bouwplan vind je in kanaal Nederlands - bestanden - map schrijfvaardigheid.


Slide 15 - Tekstslide


De verwerkingsfase

In de verwerkingsfase ga je alle informatie die je hebt verzameld en geordend, verwerken tot een eindproduct. Houd daarom de volgende planning aan:


  1. Doorloop eerst stap 1 t/m 4 van het schrijfproces. 
  2. Onderzoek vervolgens je onderwerp, maak een overzicht van je argumentatie en een bouwplan. 
  3. Kijk kritisch naar je bouwplan. 
  4. Schrijf op basis van je bouwplan je kladversie.
  5. Lees je kladversie, breng verbeteringen aan, controleer op taalgebruik en schrijf je netversie.



Slide 16 - Tekstslide

Eisen lay-out betoog
1. Centreer de titel (en zet nooit een punt achter een titel… het is geen zin!).

2. Het gebruik van tussenkopjes is verboden.

3. Twee regels wit voordat je aan de inleiding begint.

4. De inleiding bestaat uit één, maximaal twee alinea’s.

5. Een alinea mag nooit te kort zijn! Ga uit van minimaal 4 samengestelde zinnen (redelijk lange zinnen dus!) per alinea. Gebruik af en toe ook wat kortere zinnen, ter afwisseling!

6. Na de inleiding laat je weer twee regels wit vallen.

7. Dan begin je aan de kern of het middenstuk, die al gauw uit vijf à zes alinea’s bestaat.

8. Tussen de alinea’s van deze kern werk je telkens maar met één witregel! 

9. Vóór het slot werk je weer met twee witregels.

Kortom: tussen de inleiding en het middenstuk staan twee blanco regels en tussen het middenstuk en het slot kies je weer voor twee blanco regels. Door die tweemaal twee blanco regels wordt de driedeling (de hoofdstructuur) van je opstel duidelijk.

10. Het slot bestaat uit één, maximaal twee alinea’s. Maak bijv. gebruik van een echte uitsmijter. 

Slide 17 - Tekstslide