Werk

Werk
Paragraaf 1: De betekenis van werk
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werk
Paragraaf 1: De betekenis van werk

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Link

Wat is je allerliefste hobby?

Slide 3 - Open vraag

Weet jij wat voor baan je later wilt hebben?
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quizvraag

Weet je wat voor baan je in ieder geval niet wilt hebben?
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quizvraag

Wil je van je hobby je werk maken?

Slide 6 - Open vraag

Betekenis werk
Werk = het betaald of onbetaald verlenen van een dienst of het maken van een product voor jezelf of anderen.

Er zijn 4 soorten werk:
- Betaald werk
- Vrijwilligerswerk
- Hobby
- Huishoudelijk werk

Wanneer we het hebben over 'werken' dan gaat het in ons boek over de eerste soort werk, waar je voor betaald krijgt. 

Slide 7 - Tekstslide

Waarom werken we? - I
- Geld
- Sociale contacten
- Zelfontplooiing
- Status / waardering / maatschappelijke positie
- Regelmaat
- Zekerheid

Slide 8 - Tekstslide

Waarom werken we? - II
Volgens Maslow heeft ieder mens vijf basisbehoeften

Al deze behoeften samen vormen de piramide van Maslow

Slide 9 - Tekstslide

Piramide van Maslow
1 = 1e levensbehoeften -> eten, drinken, kleding en onderdak

2 = zekerheid en veiligheid -> bv. Van een vast inkomen

3 = ergens bij horen -> mensen willen zich “nuttig” voelen (dat je belangrijk bent)

Slide 10 - Tekstslide

Piramide van Maslow
4 = waardering en erkenning-> mensen willen graag “status”. Hoe groter de waardering, hoe meer tevreden mensen zijn.

5 = je dromen waarmaken / je doelen bereiken. Voor bijna niemand te bereiken. Als je namelijk je droom hebt bereikt, is er altijd wel weer een nieuwe droom. En dromen kosten meestal geld.

Slide 11 - Tekstslide

Vaardigheden
Als je gaat werken heb je bepaalde capaciteiten nodig. Dat zijn vaardigheden.
Bv. Een bejaardenverzorger moet veel geduld hebben

Andere vaardigheden zijn bijvoorbeeld: creatief zijn, goed de leiding kunnen nemen, goed kunnen luisteren, lef hebben

Slide 12 - Tekstslide

Arbeidsinhoud
Als je gaat solliciteren is het belangrijk om te vragen wat het werk inhoud.

Denk bijvoorbeeld aan vragen als:
Werk je met je hoofd of met je handen?
Werk je alleen of met anderen?
Werk je veel met computers of andere apparaten? 

Slide 13 - Tekstslide

Wit of zwart werk
Er zijn 2 soorten werk:
a. Zwart werk: je hoeft geen loonbelasting te betalen en je krijgt niet doorbetaald bij ziekte en ongevallen.
b. Wit werk: je moet wel loonbelasting betalen en krijgt wel doorbetaald bij ziekte en ongevallen

In Nederland heb je recht op een inkomen vanaf 18 jaar: of via een baan of via een uitkering.

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht
Zoek dit boek uit je leermiddelen:

examenkatern Werk

Zoek een foto uit het boek die past bij het soort werk dat jij later wilt gaan doen. Maak hier een screenshot van zodat je deze afbeelding straks kan uploaden

Slide 15 - Tekstslide

Deze foto past het best bij het soort werk dat ik later wil gaan doen

Slide 16 - Open vraag

Werk
Paragraaf 2: Arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden

Slide 17 - Tekstslide

2.1 Arbeidsomstandigheden
Mensen die werken moeten dat doen in bepaalde arbeidsomstandigheden (de manier waarop je je werk moet doen, bv. Veel lawaai, slechte stoel, etc). 

Deze arbeidsomstandigheden zijn geregeld in de
ARBO-wet (= ARBeidsOmstandighedenwet).

Als je een klacht hebt, kan je naar de ARBO-dienst en die gaat kijken of de klacht terecht is. Het bedrijf krijgt dan een waarschuwing of boete.

Slide 18 - Tekstslide

De Arbowet
In de ARBO-wet is geregeld:
- Veiligheid: bv. Veilige machines, vluchtroutes bij brand
- Gezondheid: bv. Niet roken in een gebouw, niet werken met gevaarlijke stoffen
- Welzijn: bv. Niet te saai werk

Slide 19 - Tekstslide

2.2 Arbeidsvoorwaarden
Arbeidsvoorwaarden zijn de afspraken die je maakt voordat je ergens gaat werken. Deze gaan in op het moment dat je aan je baan begint.

Slide 20 - Tekstslide

Arbeidscontract
Arbeidsvoorwaarden staan in een arbeidscontract. Er zijn 2 soorten contracten:

a. Individueel: geldt voor 1 bepaald persoon. Bv salaris
b. Collectief: dat heet een Collectieve ArbeidsOvereenkomst (CAO): geldt voor alle werknemers in een bepaald bedrijf. Bv. Aantal vakantiedagen.

Slide 21 - Tekstslide

De belangrijkste arbeidsvoorwaarden zijn:
- Salaris
- Werktijden / uren
- Vakantiedagen
- Functie
- proeftijd

Slide 22 - Tekstslide

Maken
Blz 17. 2
Blz 19. 5
Blz 22. 13
Blz 24. Begrippenlijst

Slide 23 - Tekstslide

Werk
Paragraaf 4: De arbeidsmarkt

Slide 24 - Tekstslide

4.1 Wat is de arbeidsmarkt?
  • Arbeidsmarkt = de plaats waar vraag en aanbod elkaar ontmoeten

  • Wie is de “vraag”? werkgever
  • Wie is het “aanbod”? werknemers

  • Arbeidsmarkt is de vraag naar arbeidskrachten en het aanbod van arbeidskrachten.

Slide 25 - Tekstslide

Wanneer is er sprake van werkgelegenheid? 
Als de vraag groter is dan het aanbod: er worden meer banen aangeboden door de werkgever dan dat er mensen zijn die zich aanbieden voor een baan.

Slide 26 - Tekstslide

Wanneer is er sprake van werkloosheid?
Als het aanbod groter is dan de vraag: er zijn meer mensen die zich aanbieden voor een baan, dan dat er banen beschikbaar zijn.

Slide 27 - Tekstslide

Arbeidssectoren
Werk kan je verdelen in 4 sectoren:

  1.  primaire sector: landbouw, veeteelt, visserij en mijnbouw
  2.  secundaire sector: industrie en ambacht (schoenmaker, meubelmaker)
  3. tertiaire sector: beroepen die zoveel mogelijk winst willen maken (reisbureau, horeca, kledingwinkel, boekwinkel)
  4.  quartaire sector: beroepen die NIET uit zijn op het maken van winst: onderwijs, politie, dokter, brandweer

Slide 28 - Tekstslide

4.2 Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt
Tegenwoordig doen steeds meer mensen flexwerk (= flexibel werk): werk dat je op verschillende tijdstippen kan uitvoeren of werk waarbij je niet elke week evenveel uren werkt.

Slide 29 - Tekstslide

Verschuiving werkgelegenheid
Er heeft een verschuiving op de arbeidsmarkt plaatsgevonden: er werken steeds minder mensen in primaire sector (reden: landbouw in buitenland is goedkoper, landbouwgrond is nodig voor huizen). In de tertiaire sector gaan juist steeds meer mensen werken (wij willen tegenwoordig 24/7 dienstverlening).

Slide 30 - Tekstslide

Tegenwoordig wordt steeds meer werk gedaan met computers. Dat kan op 2 manieren:

1. automatisering: handwerk wordt overgenomen door machines. Het gaat vooral om laaggeschoold werk.
2. informatisering: papierwerk wordt nu opgeslagen op de computer. 

Slide 31 - Tekstslide

Maken
Blz 17. 2
Blz 19. 5
Blz 22. 13
Blz 24. Begrippenlijst
Blz 37. 2
Blz 39. 5/6
Blz 40. 9/10
Blz 42. 16

Slide 32 - Tekstslide

Werk
Paragraaf 5: Hoe kom je aan werk?

Slide 33 - Tekstslide

5.1 Op zoek naar een baan
Er zijn verschillende manieren om aan een baan te komen:

- Solliciteren via een vacature in de krant of op internet
- Uitzendbureau: geen vast contract (max. 6 maanden) en je moet een deel van je loon afstaan
- UWV werkbedrijf: wel uitzicht op een vast contract en je kan hier ook sollicitatiecursussen volgen
- Open sollicitatie: je stuurt een sollicitatiebrief naar het bedrijf waar je wilt werken, zonder dat je weet of er werk is.
- Netwerken: via vrienden, familie, etc.

Slide 34 - Tekstslide

5.2 Kansen op de arbeidsmarkt
Er zijn een aantal groepen mensen die problemen hebben op de arbeidsmarkt. Het gaat om:

1. Mensen met een migratie-achtergrond: zij hebben niet altijd het juiste diploma of zijn te laag geschoold. Ook worden allochtonen soms gediscrimineerd bij sollicitatie door de werkgever. En allochtonen spreken niet altijd even goed Nederlands

Oplossing:
- Bijscholing
- NT2 cursus (Nederlands als tweede taal)
- Discriminatie valt niet op te lossen

Slide 35 - Tekstslide

2. Laaggeschoolden: laaggeschoold werk verdwijnt, omdat dat door machines wordt overgenomen.  
Oplossing: bijscholing of omscholing

Slide 36 - Tekstslide

3.  Vrouwen: vrouwen die kinderen hebben gekregen gaan vaak deeltijd werken. Dat is duurder voor de werkgever en er zijn ook minder deeltijdbanen. Vrouwen gaan ook met zwangerschapsverlof en moeten worden vervangen. Dat vinden werkgevers te duur. Vrouwen worden ook minder aangenomen voor leidinggevende functies.
 
Oplossing:
- Meer deeltijdbanen
- Een verplicht aantal vrouwen aannemen in leidinggevende functies
- Meer flexwerk en thuiswerk

Slide 37 - Tekstslide

4. Gehandicapten: werkgevers zijn vaak “bang” om gehandicapten aan te nemen. Ze denken dat ze veel ziek zijn, dat het duur is, etc.

Oplossing: werkgevers krijgen van de overheid extra geld als zij gehandicapten in dienst nemen.

Slide 38 - Tekstslide

Maken
Blz 47. 2/3
Blz 49. 7
Blz 50. 11
Blz 51. 12


Slide 39 - Tekstslide

Werk
Paragraaf 6: Werkeloosheid

Slide 40 - Tekstslide

6.1 Soorten werkeloosheid
Er zijn 4 soorten werkloosheid:
a. Seizoenswerkloosheid: werkloosheid die alleen in een bepaald seizoen voorkomt. Bv. Aardbeienplukker, strandwachter, buitenschilder

b. Structurele werkloosheid: banen die voor altijd verdwijnen. Bv. Een fabriek in NL sluit, omdat men de productie in het buitenland gaat doen of omdat machines het werk van mensen overnemen.

Slide 41 - Tekstslide

c. Conjuncturele werkloosheid: werkloosheid die afhankelijk is van de stand van de economie. Slechte economie = veel werkloosheid (= laagconjunctuur). Goede economie = weinig werkloosheid ( = hoogconjunctuur). Bv. Tijdens de economische crisis moeten veel meubelwinkels sluiten, omdat niemand meubels koopt.

d. Frictiewerkloosheid: er is wrijving tussen vraag en aanbod. Er is een ander aanbod dan dat er mensen gevraagd worden. Bv. Er is aanbod van mensen die willen werken als slager, maar er worden bakkers gevraagd.

Slide 42 - Tekstslide

6.2 Gevolgen van werkeloosheid
Er zijn een aantal gevolgen die persoonlijk zijn:
- Onzekerheid (“ben ik niet goed genoeg”)
- Minderwaardigheidsgevoel
- Je loopt achterstand op
- Inkomen gaat omlaag
- Ze weten niet hoe ze hun vrije tijd moeten invullen

Slide 43 - Tekstslide

Er zijn een aantal gevolgen voor de samenleving:
- De samenleving moet (via de overheid) de werkloosheidsuitkeringen van werklozen betalen
- Er ontstaat een tweedeling tussen arm en rijk.

Slide 44 - Tekstslide

Maken
Blz 57. 1/2/3/4
Blz 60. 9
Blz 63. 15


Slide 45 - Tekstslide