In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Nederlands
Schrijven: schrijfdoel en doelgroep
Slide 1 - Tekstslide
Lesplanning
Je leert in deze les hoe je een tekst afstemt op je schrijfdoel en doelgroep.
Je gaat drie opdrachten maken in het werkboek (opdr. 3, 4 en 5)
Slide 2 - Tekstslide
Aan wie schrijf je?
Hierbij let je op:
- toon
- woordgebruik
- voorkennis
Slide 3 - Tekstslide
Schrijfdoelen
Schrijfdoel: wat wil je bij de lezer bereiken?
instrueren - informeren - overtuigen
Je tekst heeft de kenmerken van het schrijfdoel.
Slide 4 - Tekstslide
Informerende tekst
Kenmerken:
- je geeft informatie over een bepaald onderwerp
- je geeft alleen feiten (geen mening!)
- je kunt wel meningen van anderen gebruiken, maar schrijf er dan bij van wie deze meningen zijn.
Slide 5 - Tekstslide
Instruerende tekst
Kenmerken:
- je legt stapsgewijs uit hoe iets gedaan of gebruikt moet worden
- je gebruikt signaalwoorden: eerst, daarna, vervolgens
- je spreekt je lezer aan met jij/je of u
- je gebruikt gebiedende wijs (werkwoord vooraan)
Slide 6 - Tekstslide
Voorbeeld:
Hoi buuf,
Fijn dat je op Leen wilt passen. To do deze week:
* Geef Leen elke dag één bakje met brokjes. Je vindt de bak met brokjes in de gangkast.
* Ververs elke dag haar water.
* Schep elke dag de drollen uit de kattenbak.
* Geef op woensdag de planten water.
Slide 7 - Tekstslide
Overtuigende tekst
Kenmerken:
- je probeert de lezer te overtuigen van jouw standpunt (mening of onderwerp over een vraagstuk) door het geven van jouw argumenten (redenen waarom je een bepaald standpunt inneemt)
Slide 8 - Tekstslide
Voorbeeld:
Een studie met proefdieren lijkt me totaal overbodig en onverantwoord. (standpunt)
Waarom proefdieren gebruiken, in dit geval genetisch gemanipuleerde muizen, die onder andere huidtransplantaties moeten ondergaan, om uit te vinden hoe je tatoeages bij mensen sneller kunt verwijderen?
Er zijn genoeg proefpersonen die de proef kunnen ondergaan. Zij lieten zich al eerder op eigen verzoek 'behandelen'' en het lijkt mij dus niet meer dan eerlijk dat zij ook 'de nabehandeling'die zij zelf wensen, ondergaan. (argument)
Slide 9 - Tekstslide
Je hebt een vriendenweekend georganiseerd. Je legt je vrienden in een e-mail de route naar het vakantiehuisje uit.
A
instruerende tekst
B
overtuigende tekst
C
informatieve tekst
Slide 10 - Quizvraag
Wat is een kenmerk van een instruerende tekst?
A
je geeft je mening
B
je probeert de lezer te overtuigen van jouw standpunt
C
je legt stapsgewijs iets uit aan de lezer
D
je neemt een standpunt in
Slide 11 - Quizvraag
Je hebt voor je werk een beurs bezocht. Na afloop schrijf je een verslag aan je collega's waarin je je ervaringen op de beurs deelt.
A
informerende tekst
B
overtuigende tekst
C
instruerende tekst
Slide 12 - Quizvraag
Wat is een kenmerk van een informatieve tekst?
A
Je geeft alleen feiten en niet je eigen mening.
B
Je gebruikt gebiedende wijs (werkwoord vooraan in de zin).
C
Je geeft argumenten over een standpunt.
D
Je legt je lezer stapsgewijs uit hoe hij iets moet doen.
Slide 13 - Quizvraag
Doelgroep
De doelgroep is de groep mensen voor wie je je tekst schrijft. Je stemt je taalgebruik en uitleg af op de doelgroep.
Formeel: als je schrijft voor mensen die je niet kent of voor mensen die ouder zijn dan jij ( je gebruikt 'u' en je bent beleefd)
Informeel: als je schrijft voor vrienden, bekenden of leeftijdsgenoten (je gebruikt 'jij' en je bent wat vrijer in je taal)
Slide 14 - Tekstslide
Je hebt voor je werk een cursus gevolgd. De organisatie die de cursus aanbood heeft je gevraagd een review te schrijven voor hun website.
A
formeel
B
informeel
Slide 15 - Quizvraag
Je schrijft een verslag van de cursus voor je directe collega's waarin je je ervaringen deelt.
A
formeel
B
informeel
Slide 16 - Quizvraag
Opdrachten
Je gaat opdracht 3, 4 en 5 maken.
Hoe kom je bij de opdrachten? Teams > SteR-2F > Bestanden > Lesmateriaal > Schrijven > 2F - Fase 1 - Schrijven, taalverzorging opbouwopdrachten