1HV 5.8 Grammatica woordsoorten: av +vrv, analyse en differentiatie

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Raadgedicht
Welk woord past bij 'piep'?

Slide 2 - Tekstslide


Raadgedicht
antwoord:
'nacht'


Slide 3 - Tekstslide

Wat leer je? 


Zinsdelen pv t/m bwb terugblikken
Woordsoorten: aanwijzend en vragend voornaamwoord

Slide 4 - Tekstslide

fictielezen

Slide 5 - Tekstslide

Expertgroepen §5.7 Grammatica zinsdelen

  1. Maak opdrachten 15 a t/m e en 16 d en g
  2. Klaar? Kijk het huiswerk na van opdrachten 1 t/m 7.
  3. Elk groepje zoekt het goede antwoord.
  4. Deze presenteren jullie aan de klas.
  5. groep 1 = 15a, groep 2 = 15b, groep 3 = 15c, groep 4 = 15d, groep 5 = 15e, groep 6 = 16d, groep 7 = 16g

Slide 6 - Tekstslide

§5.8 Woordsoorten 
  • Lidwoord (lw)
  • Zelfstandig naamwoord (zn)
  • Bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • Werkwoord (ww): zww, kww en hww
  • Voorzetsel (vz)
  • Persoonlijk voornaamwoord (psv)
  • Bezittelijk voornaamwoord (bzv)
  • voegwoord (vw)






Zie samenvatting
op
bladzijde 
150!

Slide 7 - Tekstslide

Veel soorten voornaamwoorden

1. persoonlijk voornaamwoord (psv)
2. bezittelijk voornaamwoord (bzv)
3. aanwijzend voornaamwoord (av)
4. vragend voornaamwoord (vrv)
.... en nog meer ;) 

Slide 8 - Tekstslide

Naar welke film wil je gaan? Morgen gaan we naar die film.

Slide 9 - Tekstslide

Het aanwijzend voornaamwoord (av) wijst iets of iemand aan. 
Bijvoeglijk

Slide 10 - Tekstslide

'Deze patas zijn cool.'
'Mooie sneakers, die wil ik ook!'

Slide 11 - Tekstslide

aanwijzend voornaamwoord (av), blz. 129

Slide 12 - Tekstslide

Lees in duo's elkaar om en om de zin voor. 
Reageer met een aanwijzend voornaamwoord. 
1. Heb je het laatste nummer van Prins S. en de geit al gehoord?
2. Mooie schoenen heb je!
3. Wat is je haar lang/kort, zeg.
4. Had je een goed cijfer voor de laatste toets geschiedenis?
5. Vind je .... ook zo leuk?
6. Zullen we straks iets lekkers halen in de Evergreen?

Slide 13 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord (vrv)

Slide 14 - Tekstslide

Het vragend voornaamwoord (vrv)
bladzijde 130

Slide 15 - Tekstslide

Wat zijn geen
aanwijzende voornaamwoorden?
A
die, dat, deze, die
B
diegene, degene, datgene
C
zulk, zulke, zo'n
D
wie, wat, welke, waar

Slide 16 - Quizvraag

Wat zijn geen
aanwijzende voornaamwoorden?
A
die, dat, deze, die
B
diegene, degene, datgene
C
zulk, zulke, zo'n
D
wie, wat, welke, waar

Slide 17 - Quizvraag

Vier vragend voornaamwoorden (vrv): 

wie, wat, welke, wat voor (een) ?

  • Er zijn 4 vrv! De rest zijn bijwoorden!
  • Het vragend voornaamwoord vraagt naar personen of dingen.
  • Kan zowel zelfstandig als bijvoeglijk gebruikt worden.
  • Staat vaak vooraan in de zin, maar ook aan het begin van een bijzin.
  • Het vrv verwijst altijd naar iets of iemand.




Slide 18 - Tekstslide

LET   OP   BIJ   HET   VRV   !!!!!
'Wie en wat' zijn geen vragend voornaamwoorden als ze                  terugverwijzen naar een eerder genoemd woord.

Woorden die vragen naar een plaats en tijd zijn geen vragend voornaamwoorden. Zoals waarheen, wanneer, waar. 

Het woord 'Hoe' is geen vragend voornaamwoord!

Slide 19 - Tekstslide

Bedenk in duo's 3 interviewvragen voor iemand
die je goed wilt leren kennen.
Heb je vragend voornaamwoorden
 gebruikt?

Slide 20 - Tekstslide

Wat?
§5.8 Grammatica woordsoorten: opdrachten 3, 4, 6 en 7 maken
Hoe?
Leerwerkboek
Hulp?
Boek, klasgenoot, baas Straver
Resultaat?
Huiswerk
Leerdoel?
aanwijzend en vragend voornaamwoord
Klaar?
Daltontaak, lezen

Slide 21 - Tekstslide




Hoe ging het in de klas?
Wat weet je nu?

Slide 22 - Tekstslide

Wat weet je nu?


zinsdelen pv, o, wg, lv, mv, bwb

aanwijzend en vragend voornaamwoord

Slide 23 - Tekstslide

Einde van de les

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

In duo's: Je wordt expert.... 
Zoek de theorie uit én een goed voorbeeld op bij het nummer dat je hebt gekregen. Na twee minuten ga je dit presenteren.

1. Lidwoord (lw) + Zelfstandig naamwoord (zn)
2. Bijvoeglijk naamwoord (bn)
3. Werkwoord (ww): zww, kww en hww
4. Voorzetsel (vz) 
5. voegwoord (vw)
6. Persoonlijk voornaamwoord (psv) + Bezittelijk voornaamwoord (bzv)
7. Aanwijzend voornaamwoord (av) + Vragend voornaamwoord (vrv)

Slide 26 - Tekstslide

Het psv verwijst naar één of meer personen. Dat is handig om te variëren met woorden in een tekst.
hij
zij 
u
het
jij
ik
wij

zij
jullie

Slide 27 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord (psv)
voorwerpsvorm
onderwerpsvorm
Onderwerpsvorm = o
Hij kan geweldig gamen.
Waarom willen jullie meedoen?

voorwerpsvorm = lv en mv of na een voorzetsel
Ik heb haar gebeld (lv)
De docent geeft hem een tien. (mv)
We spraken bij ons af. (na vz)


Slide 28 - Tekstslide

Je gebruikt hen:
  • als het een lijdend voorwerp is. Ik zie hen buitenspelen.
  • na een voorzetsel. Ik geef de boeken aan hen.

Je gebruikt hun: 
  • bij personen in een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel ervoor. Hij geeft hun de bos bloemen. 



HEN of HUN?

Slide 29 - Tekstslide

Welk woord(en) is (zijn) een persoonlijk voornaamwoord (psv)?
A
hij
B
die
C
welke
D
hem

Slide 30 - Quizvraag

2. Het bezittelijke voornaamwoord duidt 
een bezit aan.

Slide 31 - Tekstslide

Welk woord is een bezittelijk voornaamwoord (bzv)?
A
hij
B
hem
C
zijn
D
is

Slide 32 - Quizvraag