1HV 5.8 Grammatica woordsoorten: av +vrv, analyse en differentiatie

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Raadgedicht
Welk woord past bij 'piep'?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Raadgedicht
antwoord:

'nacht'


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat leer je? 


- informatieve spreekbeurten
- Een lemma voor Wikipedia schrijven
- 30 Seconds 4.5 en 5.5 Woorden
- aanwijzend en vragend voornaamwoord

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fictielezen

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Informatieve spreekbeurten

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het woordenboek
  • Woorden staan op alfabetische volgorde.
  •  Betekenis/uitleg van een woord (lemma)
  • Extra informatie over het woord (woordsoort, lidwoord, het meervoud en de uitspraak). 
  • Afleidingen (woordjes) van woorden en vervoegingen  van werkwoorden (gelopen) staan niet in het woordenboek. 
  • Zoek op het oorspronkelijke woord/trefwoord.
  • Digitaal (computer) of analoog (papier).

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Wat is een lemma?

Een lemma is een woord aan het begin van een artikel in een woordenboek of encyclopedie. Meestal zijn de lemma’s in een naslagwerk alfabetisch geordend.


In plaats van lemma kun je ook de termen titelwoord of trefwoord tegenkomen.

(blz. 113, paragraaf 5.5 Woorden)

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

een lemmavoorbeeld

- omschrijving
- uitleg 
- voorbeeld
- uitdrukking

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het voorwerpdier: Kies een alledaags voorwerp en kies een dier.

Schrijf een lemma voor Wikipedia over jouw voorwerpdier. Je beschrijft de eigenschappen van het voorwerp dat je koos, door het voorwerp voor te stellen als een dier. 

1. Bedenk een pakkende soortnaam en een Latijnse naam.
2. In welke omgeving komt het voor en wat zijn de eigenschappen van jouw voorwerpdier?
3. Gebruik 200 woorden en minimaal drie alinea's. Controleer als laatste op spelling en zinsbouw.


Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

- 30 seconds - 
timer
0:30

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Benoem de zinsdelen volgens de vaste volgorde. 
  1. Begin juni / is / het / in Nederland / vaak / droog weer. 
  2. Begin juni  / is /   het / in Nederland / vaak / droog weer.
  3.     bwb      pv+wg     o               bwb             bwb             lv

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

§5.8 Grammatica woordsoorten 
  • Lidwoord (lw)
  • Zelfstandig naamwoord (zn)
  • Bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • Werkwoord (ww): zww, kww en hww
  • Voorzetsel (vz)
  • Persoonlijk voornaamwoord (psv)
  • Bezittelijk voornaamwoord (bzv)
  • voegwoord (vw)






Een 
samenvatting
 staat op
bladzijde 150.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Véél soorten voornaamwoorden

1. persoonlijk voornaamwoord (psv)
2. bezittelijk voornaamwoord (bzv)
3. aanwijzend voornaamwoord (av)
4. vragend voornaamwoord (vrv)

.... en er zijn er nog meer ;) 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naar welke film wil je gaan? Morgen gaan we naar die film.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 het aanwijzend voornaamwoord (av), blz. 129

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het aanwijzend voornaamwoord (av) wijst iets of iemand aan. 
Bijvoeglijk

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

'Deze patas zijn cool.'
'Mooie sneakers, die wil ik ook!'
Bijvoeglijk of zelfstandig gebruikt?

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lees in duo's elkaar om en om de zin voor. 
Reageer met een aanwijzend voornaamwoord. 
1. Heb je het laatste nummer van Prins S. en de geit al gehoord?
2. Mooie schoenen heb je!
3. Wat is je haar lang/kort, zeg.
4. Had je een goed cijfer voor de laatste toets geschiedenis?
5. Vind je .... ook zo leuk?
6. Zullen we straks iets lekkers halen in de Evergreen?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vragend voornaamwoorden (vrv)

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het vragend voornaamwoord (vrv), blz. 130

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn geen
aanwijzende voornaamwoorden?
A
die, dat, deze, die
B
diegene, degene, datgene
C
zulk, zulke, zo'n
D
wie, wat, welke, waar

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn geen
aanwijzende voornaamwoorden?
A
die, dat, deze, die
B
diegene, degene, datgene
C
zulk, zulke, zo'n
D
wie, wat, welke, waar

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vier vragend voornaamwoorden (vrv): 
wie, wat, welke, wat voor (een) ?

  • Er zijn slechts 4 vrv! De rest zijn bijwoorden.
  • Het vragend voornaamwoord vraagt naar personen of dingen.
  • Kan zowel zelfstandig als bijvoeglijk gebruikt worden.
  • Staat vaak vooraan in de zin, maar ook aan het begin van een bijzin.
  • Het vrv verwijst altijd naar iets of iemand.




Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geen vrv?!
'Wie en wat' zijn geen vragend voornaamwoorden als ze                  terugverwijzen naar een eerder genoemd woord.

Woorden die vragen naar een plaats en tijd zijn geen vragend voornaamwoorden. Zoals waarheen, wanneer, waar. 

Het woord 'Hoe' is geen vragend voornaamwoord!

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bedenk in duo's 3 interviewvragen voor iemand
die je goed wilt leren kennen.
Heb je vragend voornaamwoorden
 gebruikt?

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat?
§5.8 Grammatica woordsoorten: opdrachten 9 + 10 --> 11 t/m 15?  
Hoe?
Stil zelf of samen fluisteren
Hulp?
Boek, klasgenoot, baas Straver
Resultaat?
Bespreken volgende les
Leerdoel?
aanwijzend en vragend voornaamwoord + herhaling 
Klaar?
Daltontaak, lezen

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Wat is GEEN vragend voornaamwoord?
A
wat
B
welke
C
waarom
D
wie

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn aanwijzend voornaamwoorden?
A
degene, zulke
B
jouw, mijn
C
ik, jij
D
daarom, doordat

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies




Hoe ging het in de klas?
Wat weet je nu?

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je nu?


zinsdelen pv, o, wg, lv, mv, bwb

aanwijzend en vragend voornaamwoord

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Einde van de les

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Expertgroepen §5.7 Grammatica zinsdelen






  1. Elk groepje zoekt het goede antwoord en deze presenteren jullie aan de klas.
  2. groep 1 = 15a, groep 2 = 15b, groep 3 = 15c, groep 4 = 15d, groep 5 = 15e, groep 6 = 16d, groep 7 = 16g

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In duo's: Je wordt expert.... 
Zoek de theorie uit én een goed voorbeeld op bij het nummer dat je hebt gekregen. Na twee minuten ga je dit presenteren.

1. Lidwoord (lw) + Zelfstandig naamwoord (zn)
2. Bijvoeglijk naamwoord (bn)
3. Werkwoord (ww): zww, kww en hww
4. Voorzetsel (vz) 
5. voegwoord (vw)
6. Persoonlijk voornaamwoord (psv) + Bezittelijk voornaamwoord (bzv)
7. Aanwijzend voornaamwoord (av) + Vragend voornaamwoord (vrv)

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het psv verwijst naar één of meer personen. Dat is handig om te variëren met woorden in een tekst.
hij
zij 
u
het
jij
ik
wij

zij
jullie

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

persoonlijk voornaamwoord (psv)
voorwerpsvorm
onderwerpsvorm
Onderwerpsvorm = o
Hij kan geweldig gamen.
Waarom willen jullie meedoen?

voorwerpsvorm = lv en mv of na een voorzetsel
Ik heb haar gebeld (lv)
De docent geeft hem een tien. (mv)
We spraken bij ons af. (na vz)


Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je gebruikt hen:
  • als het een lijdend voorwerp is. Ik zie hen buitenspelen.
  • na een voorzetsel. Ik geef de boeken aan hen.

Je gebruikt hun: 
  • bij personen in een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel ervoor. Hij geeft hun de bos bloemen. 



HEN of HUN?

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord(en) is (zijn) een persoonlijk voornaamwoord (psv)?
A
hij
B
die
C
welke
D
hem

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2. Het bezittelijke voornaamwoord duidt 
een bezit aan.

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord is een bezittelijk voornaamwoord (bzv)?
A
hij
B
hem
C
zijn
D
is

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ganzenbord

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

                                                      .
Leven in de
LOOPGRAVEN

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

                                                      .
Draai driemaal de spinner. 
Maak met de drie plaatjes een verhaal.

Slide 44 - Tekstslide

Storybord

Doelen:
Leerlingen leren improviseren en interpreteren. 
Leerlingen schrijven met elkaar a.d.h.v. iconen een kort verhaal.

Instructie:
Met 'Storybord' gaan de leerlingen zelfstandig, in twee- of drietallen, aan de slag met het schrijven van een kort verhaal. 
- De leerlingen draaien de spinner en verzetten de pion dat aantal stappen op het spelbord. 
- De eerst bereikte icoon wordt naar het vak BEGIN versleept. 
- De spinner wordt gedraaid en het tweede icoon wordt naar MIDDEN versleept. 
- Na de derde keer draaien wordt de bereikte icoon op EIND gezet.

Met deze drie iconen schrijven de leerlingen een kort verhaal.

Deze werkvorm vind je in de LessonUp Academy onder Experts in de les Gamification en valt onder de noemer Ganzenbord.