Rekenen: Eind 5 - deel 2
1 / 33
Lesduur is: 10 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
De oppasser heeft 46 broden.
Elke olifant krijgt 2 broden.
Hoeveel olifanten kan de oppasser?
A
92
B
48
C
23
D
44
Slide 2 - Quizvraag
1000 = 250 + . . .
A
650
B
800
C
50
D
750
Slide 3 - Quizvraag
De boer heeft 88 wortels.
Elk paard krijgt 4 wortels.
Hoeveel paarden kan de boer voeren?
A
84
B
22
C
352
D
92
Slide 4 - Quizvraag
1000 = 375 + . . .
A
525
B
625
C
25
D
700
Slide 5 - Quizvraag
Bij een sportwedstrijd zijn vier kleedkamers.
Jaap heeft startnummer 648.
Naar welke kleedkamer moet Jaap?
A
0 - 249
B
250 - 499
C
500 - 749
D
750 - 999
Slide 6 - Quizvraag
De oppasser heeft 75 vissen.
Elke ijsbeer krijgt 5 vissen.
Hoeveel ijsberen kan de oppasser?
A
15
B
375
C
70
D
80
Slide 7 - Quizvraag
1000 = 478 + . . .
A
523
B
622
C
623
D
522
Slide 8 - Quizvraag
Bij welke pijl hoort
het getal 605?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 9 - Quizvraag
Op de plattegrond zie je hoeveel bomen er van elke soort zijn.
Hoeveel bomen staan er in totaal in het park?
A
76
B
62
C
85
D
94
Slide 10 - Quizvraag
Welk van deze getallen ligt op de getallenlijn het dichtst bij 50?
A
49
B
55
C
45
D
52
Slide 11 - Quizvraag
Op de plattegrond zie je hoeveel bomen er van elke soort zijn.
Hoeveel bomen staan er in totaal in het park?
A
91
B
80
C
67
D
79
Slide 12 - Quizvraag
1000 - 496 =
A
504
B
400
C
500
D
404
Slide 13 - Quizvraag
Welk van deze getallen ligt op de getallenlijn
het dichtst bij 240?
A
140
B
238
C
250
D
244
Slide 14 - Quizvraag
Aan een voetbaltoernooi doen
12 teams mee.
Ieder team heeft 6 spelers.
Hoeveel spelers doen in totaal mee aan het toernooi?
A
12
B
18
C
72
D
6
Slide 15 - Quizvraag
48 : 6 =
A
6
B
7
C
8
D
9
Slide 16 - Quizvraag
Aan een hockeytoernooi doen
13 teams mee.
Ieder team heeft 3 spelers.
Hoeveel spelers doen in totaal mee aan het toernooi?
A
16
B
10
C
39
D
30
Slide 17 - Quizvraag
56 : 8 =
A
6
B
7
C
8
D
9
Slide 18 - Quizvraag
Loeky koopt 2 boeken.
Ze betaalt met een briefje van
50 euro.
Hoeveel euro krijgt ze terug?
A
€ 3,00
B
€ 2,70
C
€ 3,30
D
€ 2,30
Slide 19 - Quizvraag
49 : 7 =
A
6
B
7
C
8
D
9
Slide 20 - Quizvraag
Lynn koopt een pak suiker van 1 kg.
Voor het bakken van een taart heeft zij 350 gram suiker nodig.
Hoeveel gram blijft er over in het pak?
A
650
B
550
C
450
D
750
Slide 21 - Quizvraag
4 x 53 = . . .
A
112
B
212
C
222
D
203
Slide 22 - Quizvraag
Luuk koopt een schrift van € 1,60. Hij betaalt met 8 dezelfde munten.
Welke munten zijn dat?
A
8 munten van 20 cent
B
8 munten van 1 cent
C
8 munten van 10 cent
D
8 munten van 5 cent
Slide 23 - Quizvraag
84 : 7 =
A
10
B
15
C
5
D
12
Slide 24 - Quizvraag
Bink gebruikt alle appels van deze 2 kisten om appelmoes te maken.
Er zijn 4 appels nodig voor één potje appelmoes.
Hoeveel potjes kan hij maken?
Er zijn 4 appels nodig voor één potje appelmoes.
Hoeveel potjes kan hij maken?
A
2
B
8
C
10
D
4
Slide 25 - Quizvraag
153 + 59 = . . .
A
211
B
219
C
209
D
203
Slide 26 - Quizvraag
Jans koopt 9 speelgoedautootjes.
Hoeveel cent moet ze betalen?
Hoeveel cent moet ze betalen?
A
90 cent
B
225 cent
C
200 cent
D
250 cent
Slide 27 - Quizvraag
Pelle koopt een hek van 1 m.
Hij zaagt een stuk van 15 cm van het hek.
Hoeveel cm houdt hij over?
Hij zaagt een stuk van 15 cm van het hek.
Hoeveel cm houdt hij over?
A
45 cm
B
1 m en 15 cm
C
85 cm
D
65 cm
Slide 28 - Quizvraag
3 x 15 =
A
45
B
35
C
15
D
30
Slide 29 - Quizvraag
Op de hele school zitten 124 kleuters.
Er gaan 119 kleuters naar het kabouter pad.
Hoeveel kleuters gaan er niet mee?
Er gaan 119 kleuters naar het kabouter pad.
Hoeveel kleuters gaan er niet mee?
A
5
B
403
C
304
D
197
Slide 30 - Quizvraag
Lou reist met de bus van Veghel naar Uden?
Hoeveel minuten duurt de busreis?
A
4 minuten
B
24 minuten
C
64 minuten
D
104 minuten
Slide 31 - Quizvraag
264 + 48 = . . .
A
202
B
312
C
302
D
200
Slide 32 - Quizvraag
129 + 111 + 51 = . . .
A
290
B
191
C
291
D
292
