kun je uitleggen en herkennen met welke verwijswoorden je naar de-woorden en het-woorden verwijst.
kun je aangeven of een verwijswoord goed of niet goed gebruikt wordt.
Slide 2 - Tekstslide
Verwijswoorden
Een verwijswoord verwijst naar iets wat al gezegd is of wat nog gaat komen.
Een schrijver maakt gebruik van verwijswoorden om te voorkomen dat hij steeds hetzelfde woord of dezelfde woordgroep gebruikt.
Als je naar iets verwijst, is het belangrijk om te weten waar je precies naar verwijst. Dan kun je namelijk het juiste verwijswoord gebruiken.
Slide 3 - Tekstslide
Siem heeft zin in de vakantie. Siem gaat dan samen met Siems ouders een weekje weg. Siems vader heeft Siem verteld dat Siem en de ouders van Siem naar Kreta gaan.
Slide 4 - Tekstslide
Siem heeft zin in de vakantie. Siem gaat dan samen met Siems ouders een weekje weg. Siems vader heeft Siem verteld dat Siem en de ouders van Siem naar Kreta gaan.
Slide 5 - Tekstslide
Siem heeft zin in de vakantie. Hij gaat dan samen met zijn ouders een weekje weg. Zijn vader heeft hem verteld dat ze naar Kreta gaan.
Slide 6 - Tekstslide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Als je verwijst naar een man of mannelijk woord:
hij, zijn of hem
Slide 7 - Tekstslide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:
De jongen is blij met zijn cadeau. Hij speelt ermee.
Slide 8 - Tekstslide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Als je verwijst naar een vrouw of vrouwelijk woord:
zij, haar of ze
Slide 9 - Tekstslide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:
Het meisje is blij met haar cadeau. Zij speelt ermee.
Slide 10 - Tekstslide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Als je verwijst naar een het-woord (onzijdig), gebruik je:
het of zijn
Slide 11 - Tekstslide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:
Het paard is blij met zijn stal. Het speelt erin.
Slide 12 - Tekstslide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Als je verwijst naar meervoud, gebruik je:
ze, zij, hen of hun
Slide 13 - Tekstslide
Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.
Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:
De kinderen zijn blij met hun cadeaus. Ze spelen ermee.
Slide 14 - Tekstslide
Omdat de universiteit (v) minder geld krijgt, neemt hij/zij minder studenten aan.
Slide 15 - Tekstslide
Omdat de universiteit (v) minder geld krijgt, neemt zij minder studenten aan.
Slide 16 - Tekstslide
De feestcommissie (v) vindt dat het bestuur haar/hem niet serieus neemt.
Slide 17 - Tekstslide
De feestcommissie (v) vindt dat het bestuur haar niet serieus neemt.
Slide 18 - Tekstslide
Ik heb in mijn tuin een vijver (m) aangelegd, maar hij/het/ze loopt steeds leeg.
Slide 19 - Tekstslide
Ik heb in mijn tuin een vijver (m) aangelegd, maar hij loopt steeds leeg.
Slide 20 - Tekstslide
DEZE, DIE, DIT, DAT
Er zijn nog vier verwijswoorden.
dezE en diE gebruik je bij dE-woorden.
diT en daT gebruik je bij heT-woorden.
Slide 21 - Tekstslide
Verwijswoorden - voorbeeld
de-woorden en het-woorden
de-woorden: verwijs met deze of die
het-woorden: verwijs met dit of dat
Dezedeur is op slot, maar die daar is wel open.
(dedeur)
Datpaard is wild, maar dithier is rustig.
(hetpaard)
Slide 22 - Tekstslide
Deze/dit jongens zitten al heel lang op voetbal, die/dat jongens daar voetballen nog niet zo lang.
Slide 23 - Tekstslide
Deze jongens zitten al heel lang op voetbal, die jongens daar voetballen nog niet zo lang.