Werkwoordspelling tegenwoordige- en verleden tijd week 1

Werkwoordspelling 
Tegenwoordige- en verleden tijd
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling 
Tegenwoordige- en verleden tijd

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 2 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Marly zei tegen Waldo: ‘Ik kan je niet vinden.’
A
Goed
B
Fout

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het jongetje vroeg aan zijn moeder: ‘Zijn we er bijna’?
A
Goed
B
Fout

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Thomas zei ‘Daar heb ik geen zin in.’
A
Goed
B
Fout

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet goed gespeld?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet goed gespeld?

Slide 7 - Tekstslide

Goed of fout?
Het is de tegenwoordige tijd.
Fout is natuurlijk: steund. Dit moet zijn: steunt.
(Het hele werkwoord: steunen. De stam: steun)
Bron: Taalfouten spotten.

Wat is niet goed gespeld?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:

(Loop / liep) jij straks naar het evenement of (neem / nam) jij de bus?
A
loop / neem
B
loop / nam
C
liep / neem
D
liep / nam

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:

Op de veiling gisteren (biedt / bood) mijn oom op een schilderij, maar een andere koper (heeft / had) een hoger bod.
A
biedt / heeft
B
biedt / had
C
bood / heeft
D
bood / had

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:

Wanneer mijn tante naar Amerika (verhuist / verhuisde), (neemt / nam) ze haar huisdieren mee.
A
verhuist / neemt
B
verhuist / nam
C
verhuisde / neemt
D
verhuisde / nam

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

De president van Rusland (komen) volgende week naar Nederland en dan (ontmoeten) hij onze koning.

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

Gisteren (repareren) de fietsenmaker mijn fiets, maar nu (zijn) de ketting alweer kapot.

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

DOEL


- Je kunt werkwoorden correct spellen met behulp van het schema werkwoordspelling
- Je kunt de werkwoorden in de tegenwoordige- en verleden tijd spellen. 
spelling: werkwoordspelling

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tegenwoordige en verleden tijd
De persoonsvorm (pv) is het werkwoord in de zin dat van tijd kan veranderen. 

De persoonsvorm kan in de tegenwoordige tijd (tt) of de verleden tijd (vt) staan.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm
De persoonsvorm is een werkwoord dat in een zin van tijd kan veranderen en van getal.
voorbeeld:
Tijd: Ik eet een broodje / ik at een broodje 
Getal: De agent regelt het verkeer / de agenten regelen het verkeer

Let op! soms staan er 2 werkwoorden in een zin. De PV is dan het woord dat veranderd

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zo schrijf je de persoonsvorm tegenwoordige tijd
Enkelvoud - alleen de stam - Ik loop, Ik vind, loop Ik?, vind jij? Kom hier! Word lid.
Enkelvoud - de stam + t - Jij loopt, hij vindt, vindt zij?

Meervoud - Het hele werkwoord - Wij lopen, de leerlingen vinden

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

-v en -z
Bij sommige werkwoorden eindigt de stam op -v of -z. De laatste letter van de stam verandert. De -v wordt een -f (geloven - ik geloof). De -z wordt een -s (kiezen - ik kies)

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

- den
Bij werkwoorden op -den hoor je niet of er een -t achter de stam moet. Vul daarom in gedachten het werkwoord lopen in. Je hoort of er een -t achter de stam moet of niet. 

Bijvoorbeeld: de kip broed.... --> (de kip loopt) --> de kip broedt
Het vuur brand... --> (het vuur loopt) --> Het vuur brandt

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DOEL


- Je kunt werkwoorden correct spellen met behulp van het schema werkwoordspelling
- Je kunt de werkwoorden in de tegenwoordige- en verleden tijd spellen. 
spelling: werkwoordspelling

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Heb je nog vragen over de toets van morgen? 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies