Oefentoets Thema 5

Oefentoets Erfelijkheid en evolutie
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets Erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Tekstslide

Het genotype wordt bepaald door erfelijkheid en invloeden uit het milieu.
A
juist
B
onjuist

Slide 2 - Quizvraag

Wat is waar?
A
Als je het genotype Hh hebt, krijg je het dominante fenotype.
B
Iemand met een recessief fenotype heeft twee verschillende allelen.
C
Het recessieve allel geef je aan met een hoofdletter.
D
Met een homozygoot genotype heb je twee dominante allelen.

Slide 3 - Quizvraag

Welke uitspraak over het genotype van een organisme is waar?
A
Als je het genotype weet, weet je welke kenmerken een organisme heeft.
B
De allelen voor een eigenschap vormen het genotype.
C
Het genotype van een mens verandert tijdens zijn leven.
D
Kinderen en ouders hebben altijd hetzelfde genotype voor een eigenschap.

Slide 4 - Quizvraag

Een koe met hoorns wordt gekruist met een heterozygote stier zonder hoorns.
Wat is de dominante eigenschap?
A
Met hoorns
B
Zonder hoorns

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het genotype van de koe?
(Van de vorige vraag.)
Kies de letters A en a.

Slide 6 - Open vraag

Een bepaalde erfelijke eigenschap geeft bij poezen een zwarte of een rode vachtkleur. Uit een zwarte poes en een zwarte kater, beide heterozygoot, worden tien jonge poesjes geboren.
Welke uitspraak over de jonge poesjes is juist
A
De jongen zijn allemaal rood.
B
De jongen zijn allemaal zwart.
C
Een grootste deel van de jongen is zwart en een kleiner deel is rood.
D
Een grootste deel van de jongen is rood en een kleiner deel is zwart.

Slide 7 - Quizvraag

WAAR:
NIETWAAR:
Je kunt concluderen dat organismen een gemeenschappelijke voorouder hebben, doordat: hun embryo's veel op elkaar lijken. 

Je kunt concluderen dat organismen een gemeenschappelijke voorouder hebben, doordat: gelijktijdig leven.
Je kunt concluderen dat organismen een gemeenschappelijke voorouder hebben, doordat: ze grotendeels overeenkomstig DNA bezitten.
Je kunt concluderen dat organismen een gemeenschappelijke voorouder hebben, doordat: ze homologe organen hebben.

Slide 8 - Sleepvraag

Rianne heeft voor biologie in drie verschillende delen van haar tuin slakken geïnventariseerd. Zij lette daarbij op de kleur van de huisjes.
Welke kleur hadden de slakkenhuisjes a, b en c? 
a
b
c
bruin-wit gestreept
effen lichtgroen
effen donkerbruin

Slide 9 - Sleepvraag

Waardoor is de variatie in kleur van de slakkenhuisjes ooit ontstaan?

Slide 10 - Open vraag

Miro en Elys praten over mutaties.
Volgens Miro hebben mutaties in de lichaamscellen gevolgen voor de evolutie van soorten.
Volgens Elys hebben alleen mutaties in de voortplantingscellen gevolgen voor de evolutie van soorten.
Wie heeft gelijk?

A
Alleen Miro heeft gelijk.
B
Alleen Elys heeft gelijk.
C
Miro en Elys hebben beiden gelijk.
D
Miro en Elys hebben geen van beiden gelijk.

Slide 11 - Quizvraag

Soorten kunnen veranderen door natuurlijke selectie. Wat gebeurt er bij natuurlijke selectie?

Slide 12 - Open vraag

Leg uit dat de mens door de goede gezondheidszorg van tegenwoordig zijn eigen evolutie beïnvloedt.

Slide 13 - Open vraag