Oefentoets H1 tm 7

RECHTSSTAAT H1 - H7
OEFENTOETS
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

RECHTSSTAAT H1 - H7
OEFENTOETS

Slide 1 - Tekstslide

De landen waar de meeste mensen het gelukkigst zijn zijn mensen die wonen in een .....
A
Politiestaat
B
Rechtsstaat
C
Totalitaire staat
D
Geen van deze 3

Slide 2 - Quizvraag

Wat maakt dat in een rechtsstaat de mensen zo gelukkig zijn?

Slide 3 - Open vraag

Rechtsstaat 
  • Mensen bepalen zelf hun persoonlijke leven
  • Er is in principe geen corruptie, geen angst voor spionage, afluisteren, verklikken of verraden bij ongewenst gedrag= bescherming tegen de machthebbers
  • Er zijn grondrechten (klassiek en sociale)
  • Niet alleen het recht van de sterkste geldt

Slide 4 - Tekstslide

Een goed voorbeeld van
'vertrouwen en wederkerigheid'
is:
A
Je houden aan de wet in de verwachting dat anderen dat ook doen
B
Gezonde mensen betalen ook zorgpremies
C
De staat verwacht dat burgers zich aan de wet houden en doet dat zelf ook
D
A, B en C

Slide 5 - Quizvraag

Zet de gebeurtenissen van het ontstaan van de rechtsstaat in de juiste chronologische volgorde:
1
2
3
4
5
begin Verlichting
Grondwet Thorbecke
Algemeen kiesrecht
Absolute vorsten
Sociale grondrechten

Slide 6 - Sleepvraag

Welke omschrijving past bij de definitie van een 'sociaal contract'?
A
Je laat elkaars eigendommen met rust
B
De staat is scheidsrechter en heeft monopolie tot geweld
C
De staat houdt zich aan de wetten die door de burgers zijn vastgesteld
D
A, B en C

Slide 7 - Quizvraag

Sociaal contract
= afspraken tussen burger en staat waarin ze tot afspraken komen om in natuurlijke vrijheid en gelijkheid te kunnen leven

Slide 8 - Tekstslide

Wat zijn de grondbeginselen van een rechtsstaat?
Wat hoort NIET thuis bij een rechtsstaat?
Scheiding van de machten
Grondrechten zijn in de grondwet vastgelegd
Legaliteitsbeginsel
Om de overheid onbeperkte macht te geven over de burgers
Dat je als burger het recht hebt om eigen rechter te spelen. 
De wederzijdse rechten en plichten van overheid en burger zijn vastgelegd in de wet
De overheid op elk moment een opgelegde straf kan verhogen  

Slide 9 - Sleepvraag

Een staat die zich voornamelijk inzet voor bewaking van de veiligheid van burgers en de noodzakelijke voorwaarden realiseert voor economische groei noemen we
A
Nachtwakersstaat
B
Sociale Rechtsstaat
C
Parlementaire Democratie
D
Economische Rechtsstaat

Slide 10 - Quizvraag

Recht op onderwijs, recht op werk en recht op gezondheidszorg zijn.....
A
SOCIALE GRONDRECHTEN
B
KLASSIEKE GRONDRECHTEN
C
LIBERALE GRONDRECHTEN
D
ECONOMISCHE GRONDRECHTEN

Slide 11 - Quizvraag

WELKE STELLING IS JUIST / ONJUIST?

1) Er bestaat geen rangorde in de grondrechten
2) De rechter kijk per geval hoe botstende grondrechten tegen over elkaar worden afgewogen
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
beide zijn juist
D
beide zijn onjuist

Slide 12 - Quizvraag

TRIAS POLITICA
GRONDRECHTEN
LEGALITEITSBEGINSEL
wetgevende macht stelt wetten vast
uitvoerende macht spoort verdachten op en besluit tot vervolging
onafhankelijke rechtsprekende macht oordeelt over  schuld en bepaalt de straf
recht op eerlijk proces
onschuldpresumptie
recht op hoger beroep en cassatie
zwijgrecht
recht op een advocaat
strafbaarheidsbeginsel
maximumstraf is wettelijk vastgelegd
strafprocedure is gebonden aan wettelijke voorschriften
opsporingsbevoegdheden zijn wettelijk aan grenzen verbonden
ne bis in idem-regel
geen straf zonder schuld
verjaringstermijn is wettelijk vastgelegd

Slide 13 - Sleepvraag

LEGALITEITSBEGINSEL
DAT IEMANDS VRIJHEID ALLEEN INGEPERKT KAN WORDEN 
ALS DE RECHTMATIGHEID VAN DIE BEPERKING IS VASTGELEGD IN WETTEN EN REGELS 
DIE DOOR HET PARLEMENT ZIJN AANGENOMEN

Slide 14 - Tekstslide

WELKE STELLING IS JUIST / ONJUIST?

1) Enerzijds zijn er wetten om het leven geordend te laten verlopen

2) Anderzijds komen rechtsnormen voort uit waarden en normen die de meeste mensen met elkaar delen.
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
beide zijn juist
D
beide zijn onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Om de kwaliteit van wetten te waarborgen moeten ze aan bepaalde eisen voldoen; noem er 3

Slide 16 - Open vraag

Kwaliteits eisen (p 41 42)
  • wetten moeten voor iedereen gelden
  • wetten moeten openbaar en begrijpelijk zijn
  • wetten mogen geen onmogelijke eisen aan burgers stellen
  • wetten mogen niet met terugwerkende kracht gelden
  • wetten mogen niet onderling tegenstrijdig zijn
  • wetten mogen niet te vaak veranderd worden
  • wetten moeten redelijk, billijk en zorgvuldig zijn 

Slide 17 - Tekstslide

Trias Politica, drie machten:
wetgevende
uitvoerende
rechterlijke
wie?
wie?
wie?
wat ze doen:
wat ze doen:
wat ze doen:
wetten handhaven
parlement + ministers
rechters
zij die de wet overtreden bestraffen
wetten maken
de regering (ministers)

Slide 18 - Sleepvraag

Wie vormen de vierde macht?
A
De ministers
B
De ambtenaren
C
De media
D
De advocaten

Slide 19 - Quizvraag

4e MACHT: ambtenaren (p. 48)
  • Interactie tussen ambtenaren en lobbyisten is onzichtbaar voor de samenleving
  • Discretionaire bevoegdheid; mogen in sommige gevallen eigen beslissingen nemen hoe een wet wordt toegepast
  • Ambtenaren blijven vaak langer op hun post dan een minister of staatssecretaris 

Slide 20 - Tekstslide

Welke mogelijkheid heeft de OvJ om een zaak zelf af te ronden?
A
SEPONEREN
B
SCHIKKEN
C
A en B
D
geen van allen

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

WELKE STELLING IS JUIST / ONJUIST?

1) Hoger beroep is een vorm van interne controle van de rechterlijke macht

2) Na het Hoger beroep is er geen mogelijkheid om hier nog tegen in beroep te gaan
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
beide zijn juist
D
beide zijn onjuist

Slide 24 - Quizvraag

WELKE STELLING IS JUIST / ONJUIST?

1) Als de burger het niet eens is met een uitspraak van de rechter kan hij in Cassatie gaan bij de Hoge Raad

2) Bij het Hoger Beroep wordt de gehele rechtszaak over gedaan
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
beide zijn juist
D
beide zijn onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Wat betekent het voorkomen van 'eigenrichting'?
A
Dat je in een rechtsstaat zelf mag weten hoe je leeft
B
Dat je in een rechtstaat niet voor eigen rechter mag spelen
C
Dat je zelf mag weten hoe je je woning inricht
D
Niet A, B of C

Slide 27 - Quizvraag

Heb je zelf nog een vraag over de stof?

Slide 28 - Open vraag

Vind je het vak maatschappijleer nuttig?
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

Vind je het vak maatschappijleer interessant?
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

welk cijfer schat je in te gaan halen op de toets?
010

Slide 31 - Poll