TL3 Taalverzorging

Taalverzorging H1 t/m H3
Je weet wanneer je hoofdletters gebruikt.
Je weet wanneer je komma's gebruikt. 
Je weet wanneer je een dubbele punt of een puntkomma gebruikt. 
Je weet wanneer je aanhalingstekens gebruikt.
Je kent de werkwoordspellingregels. 
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging H1 t/m H3
Je weet wanneer je hoofdletters gebruikt.
Je weet wanneer je komma's gebruikt. 
Je weet wanneer je een dubbele punt of een puntkomma gebruikt. 
Je weet wanneer je aanhalingstekens gebruikt.
Je kent de werkwoordspellingregels. 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Komma
Voor of na een aanspreking: Esmee, wil je even opletten. 
Tussen twee delen van een opsomming: Nigel, Roman, Senna en Sandy snappen dit allemaal al. 
Voor een voegwoord: Lukas schreeuwt, want hij is boos.
Voor en achter een bijstelling: Milan, de leerling die altijd praat, is vandaag goed bezig. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gebruik in de volgende zin komma's!
Meri de lachebek van de klas is verdrietig want ze moet weer naar school.

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Sem Sem en Sam zijn aan het gamen terwijl ze moeten opletten.

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Alwin heb jij goed opgelet?

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Dubbele punt 
Een citaat: Manou zei: 'Wat is dit vreselijk saai!'
Een gedachte: Luca dacht: ik wou dat dit afgelopen was. 
Een opsomming: Het is gezellig: Maaike, Vera, Leo, Sophie letten allemaal niet meer op. 
Een uitleg of toelichting: Helaas duurt het nog even: we moeten nog meerdere dingen behandelen. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens
'Ik kan vanavond niet mee', zei Guus. 'Ik moet leren voor Nederlands.'

'Als je meedoet met de les,' vertelde meneer Plender, 'zul je alles sneller begrijpen.'

'Fiets je mee?' vroeg Brenda aan Sandy. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens
Het woord 'gaarne' klint ouderwets. 

De agent zou die 'lieve' jongens wel eens inrekenen. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens of niet?
Joep zei dat hij moe was
A
Geen aanhalingstekens
B
Wel aanhalingstekens

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Regel: Als de zin eindigt met een citaat, komt de punt ...
A
binnen de aanhalingstekens
B
buiten de aanhalingstekens

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens gebruik je als je iets letterlijk opschrijft.
A
Klopt
B
Klopt niet

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk leesteken mist er in de zin?
Piet zei 'Dat is geen goede zin.'
A
Aanhalingstekens
B
Komma
C
Dubbele punt
D
Uitroepteken

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het jongetje vroeg aan zijn moeder:
"Zijn we er bijna"?
A
Goed
B
Fout

Slide 13 - Quizvraag

Het vraagteken hoort binnen de aanhalingstekens. 
Welk leesteken mist er in de zin?
Dat is morgen, zei Gerrit.
A
Dubbele punt
B
Aanhalingstekens
C
Komma
D
Uitroepteken

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tijdens gym schreeuwde Kim: Wat doe jij nou?
A
Dit citaat is goed
B
Fout, je mist de dubbele punt
C
Fout, je mist de aanhalingstekens
D
Fout, je mist de hoofdletters

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke zin zijn de dubbele punt en aanhalingstekens juist geplaatst?
A
Ik vroeg: 'Kun je die vraag beantwoorden?'
B
Ik vroeg: 'Kun je de vraag beantwoorden'?
C
Ik: vroeg 'Kun je die vraag beantwoorden?'
D
Ik: vroeg 'Kun je die vraag beantwoorden'?

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schema
Persoonsvorm?
Ja?  
TT = stam + t*
         VT = stam + te(n) of de(n) (t ex Kofschip)
Nee? 
't ex Kofschip / zo kort mogelijk

* Behalve bij 'ik' ervoor of erachter of jij/je erachter

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Die oude man uit Spanje (bestellen) het liefst iedere avond tapas.
A
bestelt
B
besteld

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Denk je dat bol.com mijn pakje vandaag (thuisbezorgen)?
A
thuisbezorgt
B
thuisbezorgd

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vorige week (kneden) ik dat deeg.
A
kneden
B
kneeden
C
kneedden
D
kneedde

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mijn vader heeft net de nieuwe iPhone (bestellen)
A
bestelt
B
besteld

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De (uitrusten) man heeft weer zin om te voetballen.
A
uitgeruste
B
uitgerustte

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordsvormen
Persoonsvorm tegenwoordige tijd -> bestelt, bezorgt, fietst
Persoonsvorm verleden tijd -> bestelde, wandelde, fietste
Gebiedende wijs -> Loop eens door! Word eens stil!
Infinitief -> hele werkwoord: lopen, fietsen, rennen. 
Voltooid deelwoord -> gefietst, gewandeld, besteld
Onvoltooid deelwoord -> fietsend, wandelend, lopend
Bijvoeglijk naamwoord -> de ontblote man -> ALTIJD KORT KORT

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Einde!
Gelukkig!! Ga aan de slag met H1 t/m H3 van Taalverzorging.

Volgende week maandag heb je hier een toets over...

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies