Herhaling lijdend en meewerkend voorwerp

Herhaling lijdend en meewerkend voorwerp
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Herhaling lijdend en meewerkend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

lijdend voorwerp

Slide 3 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp
wie/wat + gezegde + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Wie of wat
+
gezegde
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 4 - Tekstslide

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
Zin in een andere tijd zetten.
B
Wie of wat + gezegde
C
Wie is de ontvanger?
D
Wie of wat + gezegde + onderwerp

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Deze klas kan het lijdend voorwerp vinden.
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 6 - Quizvraag

De zusjes spelen verstoppertje.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
de
B
zusjes
C
spelen
D
verstoppertje

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp:
De meester deelt de schriften uit.
A
De meester
B
deelt uit
C
de schriften
D
er is geen lijdend voorwerp

Slide 8 - Quizvraag

Opa koopt een vaas.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
koopt
B
opa
C
een vaas
D
vaas

Slide 9 - Quizvraag

Het meewerkend voorwerp
* Het meewerkend voorwerp is altijd een mens, dier of ding;
* Het meewerkend voorwerp kan één woord zijn, maar het kunnen ook meerdere woorden zijn;
* Het meewerkend voorwerp staat niet altijd in een zin;
* Je vindt het meewerkend voorwerp door ''aan wie'' of ''voor wie'' te vragen.

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sarah leent een boek aan Thomas.
A
leent
B
aan Thomas
C
Sarah
D
een boek

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 13 - Quizvraag

Wat is kenmerkend voor een meewerkend voorwerp?
A
aan wie / voor wie
B
controlevraag met 'worden'
C
staat altijd in elke zin
D
het is een werkwoord

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

'Liam heeft gisteren voor zijn moeder gekookt.'

A
Liam
B
gisteren
C
voor zijn moeder
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 16 - Quizvraag