7.1 Een land in de delta

Welkom
Opgeladen laptop op je tafel
Telefoon in de tas
Tas op het rek en jas in je kluis/ aan de kapstok
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Opgeladen laptop op je tafel
Telefoon in de tas
Tas op het rek en jas in je kluis/ aan de kapstok

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag leren?
Het Nederlandse landschap is opgebouwd door ijs, wind, de zee en de rivieren. Waar zie je de invloed van het water? En hoe zien die landschappen eruit?

Leerdoel: Hoe heeft water van de zee en de rivieren het Nederlandse landschap opgebouwd?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

NAP
A
Nieuw Amsterdams Peil
B
Normaal Amsterdams Peil

Slide 7 - Quizvraag

Wat geeft het NAP aan?
A
de gemiddelde hoogte van de zeespiegel
B
de gemiddelde hoogte van de zeespiegel, plus een meter
C
de hoogte van de zeespiegel bij hoogwater
D
de hoogte van de zeespiegel bij laagwater

Slide 8 - Quizvraag

zandlandschap
veenlandschap
rivierlandschap

Slide 9 - Sleepvraag

Bekijk de afbeelding. Je ziet hier het ontstaan van Laag- Nederland als gevolg van de zeespiegelstijging.

Koppel de juiste grondsoorten aan de juiste letters.
Kies uit: zeeklei – zand – grind en zand – veen.
1
2
3
4
Zeeklei
grind en zand
zand
veen

Slide 10 - Sleepvraag

Duinzand
Zeeklei
Veen
Door golven en wind
Dode plantenresten onder water zonder zuurstof
In stilstaand water achter de duinen

Slide 11 - Sleepvraag

Sedimentatie is het
A
Afbrokkelen van gesteente
B
Neerleggen van gesteente
C
Afslijten van gesteente
D
Einde van een rivier

Slide 12 - Quizvraag

Wat is veen?
A
Natte grondsoort die bestaat uit afgestorven plantenresten
B
Laaggelegen deel van het rivierengebied
C
Het inzakken van de grond door opdroging van klein en veen en verrotting van veen.
D
Een drooggemaakt meer of stuk van de zee

Slide 13 - Quizvraag

Veen bestaat uit plantenresten.
A
goed
B
fout

Slide 14 - Quizvraag

Veen ontstaat in een ...
A
moeras
B
rivier
C
waddenzee

Slide 15 - Quizvraag

hoog NL 
laag NL
zeekleilandschap
rivierkleilandschap
zandlandschap

Slide 16 - Sleepvraag

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Welke letter geeft de komgrond aan?
A
Letter A
B
Letter B

Slide 21 - Quizvraag

Oeverwallen zijn verhoogde gebieden van een rivier en omgeving.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quizvraag

De eerste bewoners van het rivierenlandschap woonden op de oeverwallen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

De oeverwallen bestaan uit...?
A
Zeeklei
B
Veen
C
Rivierklei
D
Zand

Slide 24 - Quizvraag

de komgronden bestaan uit:
A
zand
B
klei

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Oeverwal
Komgrond
Dijk

Slide 28 - Sleepvraag

Winterdijk
Zomerdijk
Uiterwaard
Kribben
Komgronden
Oeverwal

Slide 29 - Sleepvraag

Succescriteria
Wat moet je kennen en kunnen?
  • Je kunt uitleggen hoe het Nederlandse landschap is opgebouwd door de zee.
  • Je kunt de kenmerken noemen van de oeverwallen, kommen en uiterwaarden.
  • Je kunt uitleggen waarom een rivier zich bij zee vertakt tot een delta.
  • Je kunt uitleggen waarom het rivierenlandschap dicht bi de rivier hoger is opgebouwd dan verder van de rivier af.
  • Je kunt uitleggen waar de eerste mensen in het rivierengebied gingen wonen en waarom daar.
  • Je kunt de onderdelen van het rivierenlandschap herkennen en de belangrijkste kenmerken ervan noemen.
  • Je kent de topografie van de belangrijkste wateren en polders in Nederland.

Slide 30 - Tekstslide

Begrippen
NAP:                   Normaal Amsterdams Peil; het gemiddelde zeeniveau
Sedimentatie:      Neerleggen van zand en klei
Riviermonding:   De plaats waar een rivier in zee stroomt.
Delta:                  Vertakte riviermonding
Oeverwal:           Hoger gelegen gebied direct langs de rivier.
Komgronden:      Laag gelegen gebied dat iets verder van de rivier ligt.
Winterdijken:      Rivierdijk die het water keert bij de hoogste waterstand.
Wiel:                   Meertje dat ontstaat bij een dijkdoorbraak.
Zomerdijken:      Dijk dicht bij de rivier die het water bij een lage rivierstand keert.
Uiterwaarden:     Gebied tussen de rivier en de winterdijk dat bij hoogwater onder water loopt

Slide 31 - Tekstslide

Aan de slag
Je mag aan de slag met de opdrachten van §7.1 in Learnbeat

Slide 32 - Tekstslide