ontleden pv, wwg, ond, lv, mv

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Leg je spullen van Nederlands op tafel
- Pak je leesboek en ga lezen

Hiervoor heb je 1 minuut

timer
0:10
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Leg je spullen van Nederlands op tafel
- Pak je leesboek en ga lezen

Hiervoor heb je 1 minuut

timer
0:10

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen 
- Ik kan zinnen ontleden en daarbij de PV, het wwg, het ond, het lv en het mv benoemen. 

Slide 3 - Tekstslide

Ontleden
Gebruik de tekens (PV, WWG, OND, LV, MV)



1. PV
- tijdproef
- vraagproef
         (     )
2. wwg 
alle andere ww in de zin (pv hoort daar ook bij, maar die krijgt geen extra teken) 
         {     }
3. ond 
Wie / wat + pv 
          (      )
4. lv 
Wie/ wat + wwg + ond 
        _______
5. mv
Aan wie / voor wie?
(het gaat dus om een persoon > wie!)
  
        =======
pv

Slide 4 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp (lv) is het zinsdeel waarin iets of iemand wat  'ondergaat of overkomt'.  Let op:
Het lv begint nóóit met een voorzetsel! Niet elke zin heeft een lv!


Slide 5 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp (lv) vind je door: 

  1. Zoek het onderwerp (o) en werkwoordelijk gezegde (wg).
  2. Stel de vraag en krijg antwoord met: Wat/Wie + wg + o? = lv


Slide 6 - Tekstslide

voorbeeld zinnen. 

Kimberley ziet een ooievaar vliegen.

Michiel neemt de trein naar het vakantiepark.

Frits geeft alle kinderen een leuk cadeautje.

Slide 7 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (mv)
In een zin met lv kan ook een mv staan. 'Aan' wie je iets geeft of 'voor' wie iets is, noem je het mv.


Slide 8 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp (mv)
Het mv begint met de voorzetsels 'aan' of 'voor' of worden weggelaten.  Als ze er al staan, moet je ze ook kunnen weglaten.

Bijvoorbeeld: Ik geef aan haar tien euro. Ik geef haar tien euro.

Slide 9 - Tekstslide

Het medewerkend voorwerp (mv) vind je door:
1. Zoek het o, wg en lv
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + wg + o + lv ? = mv
3. Controleer of je 'aan' of 'voor' kunt weglaten

Slide 10 - Tekstslide

Jill geeft haar zusje een nieuwe pop.

De kinderen geven elkaar de schuld.

Monica geeft Ruben een knipoog

Slide 11 - Tekstslide