Les, gemiste les Ryan 2b1

Les, gemiste les Ryan 2b1
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les, gemiste les Ryan 2b1

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Weet je het nog? Korte herhaling


  • Wat is de stam van een werkwoord?

  • Wat bedoelen we met het hele werkwoord, ook wel het infinitief genoemd.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf de volgende woorden/termen op in jouw schriftje. Laat twee regels ertussen. 
1) Stam =

2) Hele werkwoord/infinitief= 

3) Zwakke werkwoorden= 

4) Sterke werkwoorden= 

5) Onregelmatige werkwoorden (hoef je nog niet te kennen voor de toets= 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik kan aan het einde van de les: (leerdoelen)
  • Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen een zwak en een sterk werkwoord.

  • Ik kan de persoonsvorm spellen van zwakke en sterke   werkwoorden in de verleden tijd.

LES 2

Slide 4 - Tekstslide

Tijdens deze fase blik je terug op de vorige les.
Eventueel bespreek je moeilijke opdrachten uit het huiswerk.

Wat gaan we vandaag doen?
  • Terugblik: spelling tegenwoordige tijd
  • Uitleg: sterke en zwakke werkwoorden
  • Oefenen
  • Spel: Booklet

LES 2

Slide 5 - Tekstslide

Tijdens deze fase blik je terug op de vorige les.
Eventueel bespreek je moeilijke opdrachten uit het huiswerk.

De stam van een werkwoord is:
A
ik-vorm
B
het hele werkwoord
C
hele werkwoord -en

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De stam van een werkwoord

De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.


Bijvoorbeeld:

worden - en =     word

leiden - en =        leid

houden -en =      houd

Rennen- en=  renn --> veranderen we in ->   ren 



Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het hele werkwoord?
A
poetsen
B
poets
C
poetst
D
gepoetst

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het hele werkwoord/infinitief
  1. Wat is het hele werkwoord van zit?
  2. Wat is het hele werkwoord van drinkt?
  3. Wat is het hele werkwoord van gaap?

Denk aan de wij-vorm in de tegenwoordige tijd. Dit is ook het hele werkwoord

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vorige periode: tegenwoordige tijd

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg 
         

                   Wat zijn zwakke en sterke werkwoorden?

Slide 11 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les geef je uitleg en doe je het leren voor (modellen).

Sterke werkwoorden
Van sommige werkwoorden verandert de klank als je de 
persoonsvorm (pv)  in de verleden tijd zet. Dat noem je 
sterke werkwoorden of klankveranderende werkwoorden.


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sterk
Sterke werkwoorden hebben de kracht om te veranderen.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelling sterke werkwoorden verleden tijd
Sterke werkwoorden
Meestal kun je horen hoe je deze werkwoorden spelt. En doe anders de verlengproef (wij- vorm). 
Hele werkwoord
tegenwoordige tijd
verleden tijd (is al gebeurd)
slapen
Mijn cavia slaapt.
Mijn cavia sliep.
springen
Hij springt ver.
Hij sprong ver.
blijven
Wij blijven hier.
Wij bleven hier.

Slide 14 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen jouw instructie hebben begrepen d.m.v. een begeleide oefening.

 Zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden
Bij deze werkwoorden verandert de klank niet als je de persoonsvorm in een andere tijd zet. 


Voorbeelden:
ik fiets - ik fietste                  
ik hoor - ik hoorde 
Sterke werkwoorden
Bij deze werkwoorden verandert de klank als je de persoonsvorm in een andere tijd zet.
ik loop        
ik liep              

ik lig 
ik la

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even oefenen: sterke werkwoorden verleden tijd
Vul de juiste vorm van de werkwoorden in de verleden tijd: 
'Ik ____ (geven)', '
Jij ____ (gaan)', 
'Hij ____ (komen)'

Slide 16 - Tekstslide

Ik gaf
Jij ging
Hij kwam

woorden

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een zwak werkwoord...
A
verandert niet van klank in de verleden tijd
B
verandert wel van klank in de verleden tijd

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zwakke werkwoorden, verleden tijd

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Heb je nog                   vragen?

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak je de stam van een werkwoord?
A
Je haalt er -e vanaf
B
Je haalt er -en vanaf
C
Je haalt er niets vanaf

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
Een zwak werkwoord verandert niet van klank als hij in een andere tijd wordt gezet. (wandelen - gewandeld)

Een sterk werkwoord verandert wel van klank als hij in een andere tijd wordt gezet. (Lopen - liepen gaan - gingen
LES 2

Slide 22 - Tekstslide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

Leerdoelen behaald?
Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen een sterk en een zwak werkwoord.

Ik kan de persoonsvorm spellen van zwakke en sterke werkwoorden
LES 2

Slide 23 - Tekstslide

Tijdens deze fase blik je terug op de vorige les.
Eventueel bespreek je moeilijke opdrachten uit het huiswerk.