Spelling-alles

Spelling

Alle regels door elkaar!
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Spelling

Alle regels door elkaar!

Slide 1 - Tekstslide

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 2 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.
C
Het hout is opgebrant.

Slide 3 - Quizvraag

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind

Slide 4 - Quizvraag

Geef aan welke woorden een trema nodig hebben, welke een koppelteken en welke correct gespeld zijn.
Correct gespeld
Trema nodig
Koppelteken nodig
financieel
antiallergisch
skiongeluk
dietiste
melodieen
preislamitisch
geupload

Slide 5 - Sleepvraag

Uit+rekken
Tv+serie
Zon+steek
Pan+koek
noord+westen
west+europa
Gewoon aan elkaar
Met koppelteken
Met extra letters

Slide 6 - Sleepvraag

Welk van ondertaande woorden missen hoofdletters? 
Met hoofdletters

Geen hoofdletters
pasen

tony chocolonely
woensdag
islam
januari
ijstijd
mevrouw de haan
zomervakantie
psv
stichting lezen
d66

Slide 7 - Sleepvraag

Wat is de goede bezitsvorm?
(Hugo) schrift
A
Hugos
B
Hugoos
C
Hugo’s
D
Hugo’

Slide 8 - Quizvraag

3. De bezitsvorm van '(Rutte) kabinet' is...
A
Ruttes' kabinet
B
Ruttes kabbinet
C
Ruttes kabinet
D
Rutte' kabinet

Slide 9 - Quizvraag

Kies de juiste bezitsvorm
A
Sam's fiets
B
Sams fiets

Slide 10 - Quizvraag

Aan elkaar of los?

A
Politie auto
B
Politieauto

Slide 11 - Quizvraag

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 12 - Quizvraag

Aan het begin van het jaar (besteden, vt) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 13 - Quizvraag

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente

Slide 14 - Quizvraag

Trema of geen trema?
A
geinstalleerd
B
geïnstalleerd
C
gëinstalleerd

Slide 15 - Quizvraag

Trema
A
associeren
B
assocïeren
C
associëren

Slide 16 - Quizvraag

Trema of geen trema?
A
financien
B
financiën

Slide 17 - Quizvraag

Trema of niet?

A
geordend
B
geördend

Slide 18 - Quizvraag

drieendertig
timer
0:20
A
trema
B
apostrof
C
liggend streepje
D
niets

Slide 19 - Quizvraag

c.d. t.j.e.
A
Met apostrof
B
Zonder apostrof
C
Met trema
D
Zonder trema

Slide 20 - Quizvraag

Apostrof of niet?


A
Karins handtas
B
Karin's handtas
C
Karins' handtas
D
Karins's handtas

Slide 21 - Quizvraag

Apostrof?
A
Trix zusje
B
Trix' zusje

Slide 22 - Quizvraag

Met koppelteken, trema of apostrof?
A
chocolade-ei
B
chocoladeëi
C
chocolade'ei

Slide 23 - Quizvraag

Onderdeel 6: apostrof

Welk woord is goed?

A
A4-tje
B
A4 tje
C
A4’tje
D
A4tje

Slide 24 - Quizvraag


Welk woord is niet correct gespeld?
Uitleg
In een aanhef schrijf je de eerste verwijzing naar een naam altijd met een hoofdletter. Het is dus meneer Van Dalen, Jan van Dalen of meneer J. van Dalen. 
A
mevrouw van Zaalen
B
Katya van Zaalen
C
docente Van Zaalen
D
K.L. van Zaalen

Slide 25 - Quizvraag

Met welke spellingregels heb jij vooral nog moeite?

Slide 26 - Open vraag