week 36/37

Welkom!
Welkom!
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

Hoe vind ik de persoonsvorm (pv)?
1. Zin vragend maken, de persoonsvorm komt dan meestal vooral te staan. Komt er een vraagwoord vooraan? Dan is het tweede woord de persoonsvorm. (Ik ga gamen; ga ik gamen?)
2. Verander de tijd van de zin. Het werkwoord dat veranderd, is de persoonsvorm. (ik bak een taart; ik bakte een taart)
3. Verander het getal van de zin. Het werkwoord at veranderd, is de persoonsvorm. (ik fiets naar school; wij fietsen naar school)

Slide 2 - Tekstslide

Bijvoorbeeld:
We hebben vanochtend lekkere koekjes gebakken in de oven voor de nieuwe buren.
  • Hebben we lekkere koekjes gebakken? (vraagproef)
  • We hadden lekkere koekjes gebakken. (tijdsproef)
  • Ik heb lekkere koekjes gebakken. (getalsproef)

pv = hebben

Slide 3 - Tekstslide

Hoe vind ik het onderwerp (ow)?
wie/wat + persoonsvorm?

We hebben vanochtend lekkere koekjes gebakken in de oven voor de nieuwe buren.
  • wie hebben (gebakken)? -> we

ow = we


Slide 4 - Tekstslide

Hoe vind ik het werkwoordelijk gezegde (wg)?
alle werkwoorden in de zin

We hebben vanochtend lekkere koekjes gebakken in de oven voor de nieuwe buren.


wg = hebben gebakken


Slide 5 - Tekstslide

Hoe vind ik het lijdend voorwerp (lv)?
wie/wat + pv + ow + wg?

We hebben vanochtend lekkere koekjes gebakken in de oven voor de nieuwe buren.
  • wie/wat hebben we gebakken?

lv = lekkere koekjes


Slide 6 - Tekstslide

Hoe vind ik het meewerkend voorwerp (mv)?
aan/voor wie + pv + ow + lv + wg?

We hebben vanochtend lekkere koekjes gebakken in de oven voor de nieuwe buren.
  • aan/voor wie hebben we lekkere koekjes gebakken?

mv = voor de nieuwe buren


Slide 7 - Tekstslide

Hoe vind ik de bijwoordelijke bepaling (bwb)?
tijd, plaats of reden -> antwoord op de vraagwoorden: wanneer, waar, waardoor, waarheen, hoe, hoe lang, hoe ver, etc.
We hebben vanochtend lekkere koekjes gebakken in de oven voor de nieuwe buren.
  • wanneer, waar?

mv = vanochtend; in de oven


Slide 8 - Tekstslide

Hoe vind ik de zinsdelen?
pv = vraagproef, tijdsproef, getalsproef
ow = wie/wat + pv
wg = alle werkwoorden in de zin
lv = wie/wat + pv + ow + wg
mv = aan/voor wie + pv + ow + lv + wg
bwb = tijd, plaats of reden: wanneer, waar, waardoor, hoe, etc.


Slide 9 - Tekstslide

Mijn moeder heeft mijn oma gisteren een nieuwe jas gegeven.
heeft =
A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
werkwoordelijk gezegde
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 10 - Quizvraag

Mijn moeder heeft mijn oma gisteren een nieuwe jas gegeven.
Mijn moeder =
A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
werkwoordelijk gezegde
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 11 - Quizvraag

Mijn moeder heeft mijn oma gisteren een nieuwe jas gegeven.
mijn oma =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 12 - Quizvraag

Mijn moeder heeft mijn oma gisteren een nieuwe jas gegeven.
een nieuwe jas =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 14 - Quizvraag

Welk woord in de zin is de persoonsvorm?
Ik fiets op mijn fiets naar school
A
fiets(1e woordje)
B
fiets (2e woordje)
C
Ik
D
school

Slide 15 - Quizvraag

Bij welk zinsdeel hoort het 2e woordje 'fiets'?
Ik fiets op mijn fiets naar school

Slide 16 - Open vraag

In een zin kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen zitten.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Juist of onjuist?

Vraagwoorden waarmee je bijwoordelijke bepalingen zoekt, zijn ook bijwoordelijke bepaling.
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Zoek de bijwoordelijke bepaling...

In het Atrium en de kantine mag je sinds een paar weken niet zitten.

A
In het Atrium
B
In het Atrium en de kantine, sinds een paar weken, niet
C
In het Atrium, niet
D
In het Atrium, sinds een paar weken, niet

Slide 19 - Quizvraag

Ze hebben de bezoekers bij de opening een leuke verrassing gegeven.

Neem de zin over en zet strepen.

Slide 20 - Open vraag

Ze hebben de bezoekers bij de opening een leuke verrassing gegeven.

persoonsvorm:

Slide 21 - Open vraag

Ze hebben de bezoekers bij de opening een leuke verrassing gegeven.

onderwerp:

Slide 22 - Open vraag

Ze hebben de bezoekers bij de opening een leuke verrassing gegeven.

werkwoordelijk gezegde:

Slide 23 - Open vraag

Ze hebben de bezoekers bij de opening een leuke verrassing gegeven.

meewerkend voorwerp:

Slide 24 - Open vraag

Ze hebben de bezoekers bij de opening een leuke verrassing gegeven.

bijwoordelijke bepaling:

Slide 25 - Open vraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk
gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Ze
feliciteerde
hem
in de woonkamer. 

Slide 26 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend
voorwerp
meewerkend
voorwerp
bijwoordelijke
bepaling
Ze
heeft
 dit jaar
een mooi cadeau 
voor haar vader
gemaakt.

Slide 27 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De buurman 
wilde
gisteren
het vogelhuisje
in de boom
hangen.

Slide 28 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Morgen
gaat
het kleine meisje
bij haar oma
logeren.

Slide 29 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De auto van mijn vader
is
afgelopen zomer
helaas
niet
goedgekeurd.

Slide 30 - Sleepvraag

Hij gaf Mieke tijdens het schoolfeest haar telefoon niet terug.

Neem de zin over en verdeel de zin in zinsdelen:

Slide 31 - Open vraag

Hij gaf Mieke tijdens het schoolfeest haar telefoon niet terug.

persoonsvorm:

Slide 32 - Open vraag

Hij gaf Mieke tijdens het schoolfeest haar telefoon niet terug.

onderwerp:

Slide 33 - Open vraag

Hij gaf Mieke tijdens het schoolfeest haar telefoon niet terug.

werkwoordelijk gezegde:

Slide 34 - Open vraag

Hij gaf Mieke tijdens het schoolfeest haar telefoon niet terug.

lijdend voorwerp:

Slide 35 - Open vraag

Hij gaf Mieke tijdens het schoolfeest haar telefoon niet terug.

meewerkend voorwerp:

Slide 36 - Open vraag

Hij gaf Mieke tijdens het schoolfeest haar telefoon niet terug.

bijwoordelijke bepaling:

Slide 37 - Open vraag

Slide 38 - Tekstslide

Wat is jouw wens?

Slide 39 - Woordweb